Begin februari verschijnt een heruitgave van de biografie van Bep Voskuijl, één van de helpsters van Anne Frank in het Achterhuis: Bep Voskuijl, het zwijgen voorbij. De levensbeschrijving is opgetekend door Jeroen de Bruyn en Joop van Wijk, de zoon van Bep Voskuijl. Hoewel Anne Frank in haar dagboek aangeeft zeer op Bep Voskuijl (Elli Vossen in het dagboek) gesteld te zijn, is haar rol in de geschiedenis onderbelicht gebleven. Op Historiek plaatsen we twee fragmenten die suggereren blijkt, dat Bep en Johan Voskuijl een andere rol in de onderduik speelden dan eerder aangenomen.
Huis- en tafelgenote (1942-1944)
Volgens Bep stond Pfeffer [red: onderduiker/tandarts] erop ‘dat hij de eerste rechten had, omdat hij ouder was’. Zo had hij de gewoonte om een middagdutje te doen, wat Anne niet beviel, omdat ze dan roerloos in haar kamertje moest blijven zitten. Als Pfeffer zijn wil toch doordreef – want dat karakter had hij – dan had hij volgens Bep cynisch uitgedrukt ‘veel moed!’. Bep kon zich tijdens de onderduik verplaatsen in Anne, maar ook in Pfeffer. Ze wist dat hij via Miep een correspondentie voerde met zijn niet-joodse verloofde Charlotte Kaletta, die hij vreselijk miste. Hoewel Charlotte niet wist waar Pfeffer zich bevond, waren het riskante acties. Toch negeerden de helpers de mopperende reacties van de onderduikers over de kwestie. Toen zoon Joop dat van zijn moeder te horen kreeg, reageerde hij verbaasd. Tegelijk begreep hij, dat ze daar geen echte kritiek op kon hebben
‘omdat de goede sfeer tussen de onderduikers en de helpers tegen elke prijs behouden moest blijven’.
Blijkbaar had het vermijden van spanningen in het Achterhuis in zulke gevallen soms prioriteit.
‘Wat zijn die volwassenen toch idioot […]! O, ik zou die arme Bep zo graag wat gezegd hebben, iets wat ik uit ervaring weet dat helpt; maar vader kwam ertussen en duwde me erg ruw opzij.’
In tegenstelling tot Anne liet Bep in zulke situaties alles maar op zijn beloop. Uit ervaring wist ze, zoals gezegd, dat ruzies funest konden zijn voor de goede afloop van de onderduik. Annes zorgzaamheid voor haar jongste helper typeert niet alleen haarzelf, maar ook de wederzijdse genegenheid, die tussen haar en Bep ontstond. Veel voorbeelden zijn in Annes dagboek te vinden. In een brief aan Otto uit 1951 memoreerde Bep een voorval, dat niet in het dagboek te vinden is, waarbij ze onwel werd in het Achterhuis en
‘Anne […] met eau de cologne aankwam en bij me ging zitten als een echt moedertje’.
In een interview in de jaren vijftig typeerde Bep de benjamin van de onderduikers als iemand, die ‘erg gevoelig en vatbaar [was] voor indrukken’ en die ook ‘voor alles zoveel begrip [had]’. Als de druk op Beps schouders haar even te veel werd en haar emoties de bovenhand namen, dan was het Anne die haar moed insprak en troostte. ‘Is dat niet merkwaardig, voor een jong meisje als ze toch was?’ Eenrichtingsverkeer was het allerminst. Bep schaarde zich regelmatig achter Anne en ze probeerde haar puberale streken te temperen, aangezien Anne ‘niet op haar mondje gevallen was’. Aan haar zoon Joop maakte ze met behulp van een anekdote duidelijk hoe ze daarin slaagde. Het speelde zich af tijdens de middagtafel in het Achterhuis. De Franks kregen woorden en Anne mengde zich nogal fel in de discussie tot haar vader haar streng tot de orde riep. Bep zag, dat Anne daarvan erg schrok. Anne barstte in snikken uit en rende naar haar kamertje, met Bep erachteraan. Ze vond dat haar vader haar onrechtvaardig had behandeld. ‘Mijn moeder begon spontaan mee te huilen,’ vertelt Joop. ‘Maar toen nam ze Anne in haar armen en begon ze met haar te dansen, tot hilariteit van hen beiden.’ Bep nam afscheid van Anne en wilde naar kantoor vertrekken, maar ze werd gewenkt door een verbaasde Otto. ‘Wat heb jij met Anne uitgespookt?’ vroeg hij. ‘Ze gaat huilend haar kamer in en komt er lachend weer uit!’

Joop stelt, dat zijn moeder…
‘de gave [had] om Anne te begrijpen, te vertalen en zo nodig te kalmeren. Ik heb groot respect voor de creativiteit en bedachtzaamheid, die het steeds weer van haar vergde om de taak van helper en intermediair tot een goed einde te brengen.’
Dat Bep zo goed met Anne overweg kon, was niet toevallig: ze was thuis opgegroeid met zes jongere zusjes. Bovendien werd ze door Anne tot de jongeren in het Achterhuis gerekend, zoals uit haar dagboek blijkt. Tegelijk vond Bep dat Anne haar leeftijd ver vooruit was. Na de oorlog vertelde ze, dat ze:
‘Anne altijd [had bewonderd], omdat zij de jongste was en zij het in die destijds zware omstandigheden toch erg moeilijk gehad moet hebben. Evenwel kon je nooit iets merken, zij klaagde niet, was altijd vrolijk, maakte grapjes, was tevreden en schikte zich in haar lot alsof zij het verstand van een volwassen meisje had.’
Annes niet te temperen enthousiasme keerde steeds terug in de weinige interviews, die Bep gaf. ‘Als ik haar aantrof, was zij altijd even vrolijk en optimistisch,’ zei ze bijvoorbeeld. Anne bezat volgens Bep ‘een grote opmerkingsgave’ en was in alles geïnteresseerd. Die combinatie leidde tot taferelen zoals we die van Anne gewend zijn. Een Anne, die op Bep afstormde als ze het Achterhuis binnenkwam, bijvoorbeeld, en die haar razend benieuwd vroeg:
‘Wat gebeurt er buiten allemaal?’
(…)
De nederlaag (1944)
‘Er kwamen regelmatig bezoekers. Alleen hoorde ik nu dat het er meer waren.’
De deur werd geopend en er verscheen een man met ‘een lang, uitgedroogd en geelkleurig gezicht’, zoals Bep het zich later herinnerde. De man had een pistool in de hand en was in burger gekleed. In het Nederlands droeg hij de verbouwereerde helpers op: ‘Zitten blijven. Niet verroeren.’ De man bleek een NSB’er te zijn, die voor de Amsterdamse Sicherheitsdienst (SD) werkte. Bep hoorde hem tegen een van zijn collega’s op de gang zeggen: ‘Ga jij maar naar boven!’ De overige nazi’s, twee Nederlanders en de 33-jarige Oostenrijker Karl Josef Silberbauer, namen Kleiman mee naar het kantoor ernaast, waar Kugler zat te werken. Bep hoorde hoe er dwingend geschreeuwd werd:
‘Wo sind die Juden?!’
De SD wíst blijkbaar, dat er onderduikers in het gebouw zaten, dus Bep en Miep beseften meteen dat het een verloren zaak was. Zodra de nazi’s uit hun zicht waren verdwenen, was het enige wat er nog gelaten uitkwam: ‘We zijn erbij!’
Kleiman kwam het voorkantoor weer binnen en ook hij vertelde dat het spel uit was, want hij had gezien hoe de sd’ers hun wapens trokken en Kugler verplichtten om hen naar de schuilplaats te leiden. Bep dacht aan het lot, dat de onderduikers nu was beschoren en kon haar tranen niet bedwingen:
‘Het was verschrikkelijk op dat moment, je wist niet waar je het zoeken moest…’
Bep, Miep en Kleiman wachtten af in het voorkantoor, tot Kleiman zijn portefeuille aan Bep gaf met de opdracht: ‘Breng jij [die] naar de drogist op de Leliegracht!’ De drogist was een vriend van Kleiman en de portefeuille moest verdwijnen, omdat er belastend materiaal voor de helpers in zat – mogelijk een hoop voedselbonnen, afkomstig van de zwarte markt. Bep was als de dood om het gebouw te verlaten, maar ze raapte al haar moed bijeen en liep de trap af. ‘Beneden weigerden mijn benen dienst,’ herinnerde ze zich jaren later. ‘Ik dacht: als er nu één achter de deur staat… Maar naar het kantoor wilde ik voor geen geld terug, dus ik vertrok en ging de straat op.’ Toen ze de Prinsengracht afholde, was ze bang, dat een nazi haar in de gaten zou krijgen en haar zou neerschieten. Gelukkig gebeurde er niets en een moment later stond ze in de winkel van Kleimans vriend.
Nadat ze de rest van de middag door de stad had gedwaald, besloot Bep Bertus Hulsman [red: de verloofde van Bep], die aan de Hoofdweg woonde, op te zoeken. Hij herinnert zich nog hoe…
‘de aap uit de mouw kwam, toen Bep in augustus 1944 huilend naar me toekwam. Toen werd me duidelijk dat de familie Frank niet naar België was gevlucht, maar dat ze jarenlang op de Prinsengracht hadden gezeten en verraden waren. Het schip was bijna op het strand en dan gebeurde dat toch nog… Enkele maanden later werden we bevrijd!’
Nadat Bertus Beps verhaal met verbijstering had aangehoord, overlegden ze wat er moest gebeuren en besloten ze, dat Bep naar haar ouders zou gaan. Het was aan het schemeren, toen Bertus haar voor de deur van de Lumeijstraat 18 afleverde.
Binnen bracht Beps vader [red. maker van de draaibare boekenkast, waarachter de onderduikers zaten] zijn laatste dagen door in zijn bed. Bep liep naar de slaapkamer en vertelde hem alles. Johan zei geen woord. Het tragische einde van de onderduik was voor hem extra pijnlijk, want hij zat al een hele tijd in een diep dal. Beps verbazing was dan ook groot, toen hij zich snel aankleedde, op zijn fiets sprong en wegreed. Dat was niet verstandig, want op dit late tijdstip kon hij opgepakt worden, omdat hij de spertijd met voeten trad. Maar Johans schijnbaar impulsieve vlucht was een weldoordachte actie in verband met de veiligheid van de helpers. Wat bleek: hij was in alle haast naar de Prinsengracht 263 gefietst, waar hij zich met de bedrijfssleutel – die hij nog steeds bezat – een weg naar de kantoren en het magazijn baande. Daar maakte hij een uitgebreide rondgang, op zoek naar sporen, die wezen op de betrokkenheid van de helpers bij de onderduik.
~ Jeroen de Bruyn & Joop van Wijk
Boek: Bep Voskuijl, het zwijgen voorbij – Jeroen de Bruyn & Joop van Wijk
Lees ook: Anne Frank (1929-1945) en haar dagboek ‘Het Achterhuis’