Een oudheidkundige beschikt over twee soorten bewijsmateriaal: oude teksten en archeologische vondsten. (Daarnaast moet elke reconstructie worden getoetst, waarbij de sociale wetenschappen een rol spelen. Maar dat terzijde.) Door de variatie aan data zijn tegenspraken schering en inslag: Julius Caesar schrijft bijvoorbeeld dat hij de Belgen onderwierp, maar tot voor kort was daarvoor geen enkel archeologisch bewijs.
U merkt: asymmetrisch bewijs is simpel uit te leggen. Dat geldt ook voor de oude geschiedenis van Israël. Het is voor oudheidkundigen business as usual als de Bijbel iets anders beweert dan de archeologie. Desondanks kiezen – ik blogde er gisteren over – journalisten steeds het frame “de Bijbel zegt dit maar de archeologie spreekt dat tegen”. Alsof we nog leven in de negentiende eeuw, toen die vraag een zekere actualiteit bezat, en alsof asymmetrisch bewijs moeilijk zou zijn.
Door het herhalen van een verouderd frame blijven we rondgaan in een perpetuum mobile van onwetendheid: wie iets wil uitleggen – bijvoorbeeld over het belangrijke onderzoek naar het begin van het IJzer II – kan dat niet, omdat het publiek onvoldoende voorkennis heeft. Anderzijds concluderen mensen die steeds hetzelfde praatje herkennen, dat de oudheidkunde geen intellectuele innovatie biedt. Ze haken af. Of ze denken het beter te weten en omhelzen kwakhistorici. Kortom, in het paleis der wetenschappen moet het kamertje “voorlichting over het oude Israël” worden opgeknapt.
Dat achterstallig onderhoud is niet zo gemakkelijk. Archeologe Margreet Steiner geeft het probleem in de inleiding van haar boek Op zoek naar… de gecompliceerde relatie tussen archeologie en de Bijbel goed weer.
Het is … vaak moeilijk voor niet-archeologen om de resultaten van archeologisch onderzoek te begrijpen. Archeologen publiceren vaak een technisch verhaal met veel jargon. Of ze schrijven juist gemakkelijke boeken waarin iedere opgegraven vondst wel even in de juiste context wordt gezet en alles met elkaar klopt. En geloof me, dat is “in het echt” zelden het geval.
Het is krek zo en Op zoek naar… biedt een serieuze poging “de gecompliceerde relatie tussen archeologie en de Bijbel” (zoals de ondertitel luidt) voor het grote publiek te verhelderen. Die relatie is overigens niet gecompliceerder dan die tussen pakweg Herodotos en het oude Perzië of Tacitus en de Germanen. Niettemin: de achterstand is bij de archeologie van Israël wel erg groot en zelfs de beste auteurs kunnen de in de afgelopen eeuw gegroeide achterstand niet in een handomdraai wegwerken. Ook Steiner ontkomt er niet aan uit te gaan van een laag beginniveau.
De bijbelse geschiedenis dus: de Bijbel navertellen via de chronologie waarin deze bibliotheek toevallig is geordend. Dus eerst Abraham; dan het tijdperk der Richteren; vervolgens de Filistijnen; daarna de koningen Saul, David en Salomo; tot slot de tijd van de twee koninkrijken. Zo zijn wel meer boeken gestructureerd – de Blokkerbijbel is een voorbeeld – en niet zelden wordt dan gekeken hoe de bijbelse verhalen vallen in te passen in het archeologische kader. Dat is kwestieus.
Een bekend voorbeeld is de Intocht in Kanaän, die in de Bijbel exact wordt gedateerd. Van de Uittocht uit Egypte wordt namelijk gezegd dat die 480 jaar plaatsvond voor de bouw van de tempel in Jeruzalem, die op haar beurt plaatsvond rond 966 v.Chr. Dan is de Uittocht dus te dateren in 1446 en de Intocht, na een veertigjarige zwerftocht door de woestijn, in 1406. Het probleem is dat we dan zitten in de bloeitijd van Egypte, terwijl het wegtrekken van een grote groep dwangarbeiders duidt op een periode van verval. Kanaän was destijds een Egyptische provincie, maar het boek Jozua noemt geen enkel Egyptisch garnizoen. Dus werd de datering een eeuw of wat naar beneden bijgesteld, naar de regering van Merneptah, tijdens wiens bewind inderdaad problemen bestonden. Inmiddels blijkt echter dat de Egyptische controle over Kanaän toen nog bestond. Dus wordt de Intocht nog later geplaatst. De eindconclusie is dat de Intocht in dát tijdvak heeft plaatsgevonden waar geen archeologisch bewijs is dat het bijbelse verhaal tegenspreekt.
Puzzel
Het fijne van het boek van Steiner is dat ze voortdurend wijst op dit soort drogredeneringen. Toch neemt ze niet zonder meer het idee over dat alle verhalen moeten zijn verzonnen (“invented history”). Terecht schrijft ze dat veel verhalen juist niet passen in de geschiedenis zoals de Bijbel die presenteert: daarin staan steeds weer Jeruzalem, de tempel en de exclusieve cultus aldaar centraal. Allerlei verhalen wijzen er echter op dat de bijbelse personages nog niet op de hoogte waren van die exclusieve status, en dat bewijst dat er “oudere lagen” moeten zijn.
En daarmee bewaart Steiner de puzzel. Ze presenteert geen duidelijke uitkomsten, maar toont het bewijsmateriaal. Dit is geen boek van het type “dit zijn de feiten en daarmee moet u het doen”: Op zoek naar… toont de verschillende soorten bewijsmateriaal, vermeldt de asymmetrieën en biedt hypothesen, die vervolgens weer worden tegengesproken. Het belang van sociaalwetenschappelijke modellen, zoals dat van de “vroege staat”, komt eveneens aan de orde, zodat de lezer goed leert wat oudheidkunde is: een discussie zonder einde over archeologische vondsten en geschreven teksten, waarvan de conclusies moeten worden getoetst via de sociale wetenschappen.
Denken als een archeoloog
Een mooi voorbeeld is het vierkamerhuis, dat lange tijd gold als een “ethnic marker”: hier woonden Joden. Steiner legt uit hoe zo’n identificatie wordt geboren, toont wat je ermee kunt doen en legt daarna uit waarom het niet klopt. De lezer neemt kennis van het wetenschappelijk proces en leert denken als archeoloog. Elders worden verschillende verklaringen voor een verandering van aardewerkstijl behandeld en aangegeven hoe die verklaringen getoetst zouden kunnen worden. Zo wordt duidelijk waarom archeologen nu eens concluderen dat migratie een rol speelt en dan weer handel.
Vervalsingen en falende wetenschappers komen ook aan de orde, zoals in het geval van het “paleis van David” in Jeruzalem, de “large stone structure” waarover ik het ook eens heb gehad. Waar ik nog aannam dat er werkelijk een groot stenen gebouw is geweest aan het begin van de IJzertijd, toont Steiner aan dat zelfs dat niet waar is. Ze zegt nog net niet dat er sprake is van wetenschapsfraude, maar het scheelt weinig.
Kortom, een fijn boek. Het leert u de puzzel – en zo is wetenschapsvoorlichting op haar best. Dat wil niet zeggen dat alle achterstand nu is weggewerkt. Een volgend boek over het onderwerp zou eigenlijk moeten beginnen in de achtste of zevende eeuw, en dan de verhalen die in de Bijbel worden gepresenteerd als voorafgaand, presenteren als herinneringen: precies zoals we een auteur als Titus Livius lezen. Zijn beschrijving van de Romeinse koningstijd is immers in de eerste plaats een bron voor de eerste eeuw v.Chr., en kan pas daarna worden gebruikt als bron voor de IJzertijd. Of zoals we de terugblik naar de prehistorie van Thucydides lezen: een vijfde-eeuwse reconstructie van het verre verleden, gebaseerd op wat in de vijfde eeuw gold als ouderwets.
Zover zijn we nog niet, maar tot het zover is hebben we met Op zoek naar… een prima boek. Het is in eigen beheer uitgegeven en ik hoop dat een volgende druk kan worden ondergebracht bij een “echte” uitgeverij met een goed verkoopnetwerk. Het verdient een groot publiek – zoals dat grote publiek goede boeken verdient.
Boek: Op zoek naar… de gecompliceerde relatie tussen archeologie en de Bijbel