Mao’s tweede poging de spil
van het universum te worden
In augustus 1963 ontving Voorzitter Mao een groep Afrikaanse guerrillastrijders in de vergaderzaal van de Staatsraad, een elegant paviljoen met houten lambriseringen in het hart van het regeringscomplex in Beijing. Een van de jonge bezoekers, een grote breedgeschouderde man uit Zuid-Rhodesië, had een vraag. Volgens hem was de rode ster boven het Kremlin verdwenen. De Sovjet-Unie, die de revolutionairen altijd had gesteund, verkocht nu wapens aan hun vijanden. ‘Waar ik me zorgen over maak is het volgende,’ zei hij. ‘Zal de rode ster boven het Tiananmenplein in China eveneens uitdoven? Zullen jullie ons ook in de steek laten en wapens aan onze vijanden gaan verkopen?’ Peinzend nam Mao een paar trekjes van zijn sigaret. ‘Ik begrijp uw vraag,’ zei hij, ‘de USSR is inderdaad revisionistisch geworden en heeft de revolutie verraden. Kan ik garanderen dat China dat niet zal doen? Die garantie kan ik u op dit moment niet geven. We zijn naarstig op zoek naar een manier om te voorkomen dat China corrupt, bureaucratisch en revisionistisch wordt.’
Drie jaar later, op 1 juni 1966, werden de lezers van het Volksdagblad via een opruiend artikel opgeroepen om ‘alle monsters en demonen te verwoesten’. Dat was het startschot voor de Culturele Revolutie. De mensen werden aangespoord kritiek te leveren op alle vertegenwoordigers van de bourgeoisie die een poging deden ‘hun conservatieve staatsmacht te behouden door arbeiders te misleiden, voor de gek te houden en te verlammen’. Alsof dat nog niet genoeg was, kwam al snel aan het licht dat vier van de hoogste partijleiders waren gearresteerd op beschuldiging van samenzweren tegen de Voorzitter. Een van hen was de burgemeester van Beijing. Hij had, vlak onder de neus van het volk, geprobeerd om van de hoofdstad een revisionistische citadel te maken.
Overal in de partij, de regering en het leger waren contrarevolutionairen binnengeslopen die het land naar het kapitalisme trachtten te leiden. Dat was het begin van een nieuwe revolutie in China. De mensen werden opgepord om in verzet te komen en iedereen te verjagen die de dictatuur van het proletariaat in een dictatuur van de bourgeoisie wilde veranderen. Wie die contrarevolutionairen precies waren en hoe het ze was gelukt om zich de partij in te wurmen was niet duidelijk, maar de belangrijkste vertegenwoordiger van het moderne revisionisme was Sovjetleider en partijsecretaris Nikita Chroesjtsjov.
In 1956 had Chroesjtsjov in een geheime toespraak die het socialistische kamp tot in het hart had doen beven, de reputatie van zijn voorganger Jozef Stalin in diskrediet gebracht door de verschrikkingen van diens bewind uitvoerig uit de doeken te doen en de cultus rondom diens persoon aan te vallen. Twee jaar later stelde Chroesjtsjov een ‘vreedzame co-existentie’ met het westen voor, een idee dat door rechtzinnige communisten in de hele wereld, onder wie ook de jonge guerrillastrijder uit Zuid-Rhodesië, als verraad van de principes van het revolutionaire communisme werd beschouwd. Mao, voor wie Stalin altijd een voorbeeld was geweest, voelde zich door de destalinisatie persoonlijk bedreigd. Hij zal zich ongetwijfeld hebben afgevraagd hoe iemand als Chroesjtsjov zo’n totale beleidsverandering kon bewerkstelligen in de machtige Sovjet-Unie, het eerste socialistische land ter wereld. De grondlegger van dat land, Vladimir Lenin, had de zware aanvallen van vreemde mogendheden na de bolsjewistische machtsgreep immers succesvol het hoofd weten te bieden, en Stalin had een kwart eeuw later de aanval van nazi-Duitsland overleefd. Het antwoord luidde dat er te weinig was gedaan om het denken van het volk om te buigen. De bourgeoisie was verdwenen maar de burgerlijke ideologie was nog altijd van invloed, waardoor een handvol mensen aan de top het hele systeem kon uithollen en uiteindelijk omverwerpen.
Nadat de socialistische transformatie van het eigenaarschap van de productiemiddelen was voltooid, was er in communistische termen een nieuwe revolutie nodig om alle overblijfselen van de burgercultuur, van de particuliere gedachten tot en met de particuliere markten, definitief uit te roeien. Zoals er voor de overgang van het kapitalisme naar het socialisme een revolutie nodig was geweest, zo vereiste ook de overgang van het socialisme naar het communisme een revolutie. Mao noemde die de Culturele Revolutie.
Het was een manhaftig project dat erop gericht was alle sporen van het verleden uit te wissen. Maar achter alle theoretische rechtvaardiging school het stellige voornemen van een ouder wordende dictator om zijn eigen positie in de wereldgeschiedenis te verstevigen. Mao was overtuigd van zijn eigen grootsheid, waarvan hij zijn mond altijd vol had, en zag zichzelf als dé autoriteit van het communisme. Dat was niet louter hoogmoed. De Voorzitter had een kwart van de mensheid naar de bevrijding geleid en was er tijdens de Koreaanse Oorlog bovendien in geslaagd het imperialistische kamp tot staan te brengen.
De eerste poging van de Voorzitter om het gras voor de voeten van de Sovjet-Unie weg te maaien was de Grote Sprong Voorwaarts in 1958, toen de plattelandsbevolking bijeen werd gedreven in gigantische collectieven, volkscommunes genaamd. Door arbeid in de plaats te stellen van kapitaal en het enorme potentieel van de massa in te zetten, meende hij dat zijn land de concurrentie achter zich zou laten. Mao was ervan overtuigd dat hij de gouden brug naar het communisme had gevonden en daarom de messias zou worden die de mensheid zou leiden naar een wereld van overvloed voor allen. Maar de Grote Sprong Voorwaarts werd een rampzalig experiment dat tientallen miljoenen mensen het leven kostte.
De Culturele Revolutie was Mao’s tweede poging om de historische spil van het socialistische universum te worden. Lenin had de grote socialistische Oktoberrevolutie gerealiseerd en daarmee een precedent geschapen voor het hele wereldproletariaat. Maar moderne revisionisten als Chroesjtsjov hadden het leiderschap van de partij naar zich toegetrokken en de Sovjet-Unie weer op de weg naar herinvoering van het kapitalisme gebracht. De Grote Proletarische Culturele Revolutie was de tweede fase in de geschiedenis van de internationale communistische beweging en beschermde de dictatuur van het proletariaat tegen het revisionisme. De pijlers van de communistische toekomst werden in China gegrondvest, de Voorzitter leidde de onderdrukte en vertrapte wereldvolkeren naar de vrijheid. Mao was degene die het marxismeleninisme erfde, verdedigde en naar een nieuwe fase leidde, namelijk die van het marxistisch-leninistische ‘Denken van Mao Zedong’.
Net als bij veel andere dictators gingen ook bij Mao hoogdravende gedachten omtrent zijn eigen historische bestemming gepaard met een buitengewoon kwaadaardige inborst. Hij had lange tenen, was haatdragend en kon jarenlang een wrok jegens iemand blijven koesteren. Hij was ongevoelig voor menselijke verliezen en legde achteloos moordquota op tijdens de vele campagnes waarmee hij de bevolking schrik aan wilde jagen. Naarmate hij ouder werd keerde hij zich steeds meer tegen zijn collega’s en ondergeschikten, van wie sommigen al sinds jaar en dag zijn wapenbroeders waren, en onderwierp hen aan openbare vernedering, marteling en gevangenneming. De Culturele Revolutie ging dus ook over een oude man die aan het einde van zijn leven een aantal persoonlijke rekeningen wilde vereffenen. Die twee kanten van de Culturele Revolutie (het toekomstbeeld van een socialistische wereld zonder revisionisme en het gemene, wraakzuchtige samenzweren tegen echte en denkbeeldige vijanden) sloten elkaar niet uit. Mao zag geen onderscheid tussen zichzelf en de revolutie. Hij wás de revolutie. Het kleinste vermoeden van ongenoegen over zijn gezag vormde al een regelrechte bedreiging voor de dictatuur van het proletariaat.
En zijn positie werd van alle kanten bedreigd. In 1956 hadden enkele van zijn nauwste bondgenoten Chroesjtsjovs geheime toespraak aangegrepen om alle verwijzingen naar het Denken van Mao Zedong uit de grondwet te schrappen en de persoonlijkheidscultus aan de kaak te stellen. Mao was ziedend maar kon weinig anders dan zich erbij neerleggen. De grootste nederlaag kwam echter in de nasleep van de Grote Sprong Voorwaarts, een ramp van ongekende omvang die het rechtstreekse gevolg was van zijn eigen onbuigzame beleid. Mao’s overtuiging dat veel van zijn collega’s uitkeken naar zijn aftreden omdat ze hem verantwoordelijk hielden voor de massale verhongering van het volk, kon je nauwelijks paranoïde noemen. Er deden een heleboel praatjes de ronde, waarin hij ervan werd beschuldigd dat hij op een dwaalspoor zat, niet kon rekenen en gevaarlijk was. Zijn volledige nalatenschap was in gevaar. De Voorzitter vreesde dat hem hetzelfde lot wachtte als Stalin en dat hij na zijn dood zou worden veroordeeld. Wie zou de Chroesjtsjov van China worden?
Er waren nogal wat kandidaten, te beginnen met Peng Dehuai, een maarschalk die in de zomer van 1959 een brief had geschreven waarin hij kritiek leverde op de Grote Sprong Voorwaarts. Maar Liu Shaoqi, de nummer twee binnen de partij, was een nog voor de hand liggender titelpretendent. In januari 1962 had Liu, ten overstaan van duizenden verzamelde partijleiders, de hongersnood beschreven als een door de mens veroorzaakte ramp. De conferentie was nog niet afgelopen of Mao begon al voorbereidingen te treffen voor een zuivering. ‘We moesten die partij van ons eens een lesje leren,’ zei hij in december 1964. Mao hield zijn strategie echter angstvallig verborgen. De retoriek van de Culturele Revolutie bleef opzettelijk vaag, ‘klassenvijanden’, ‘kapitalistische-weggers’ en ‘revisionisten’ werden in algemene termen bekritiseerd. Omdat er in 1965 geen echte ‘kapitalistische-weggers’ in de hoogste partijrangen zaten, voelden de meeste partijbonzen zich waarschijnlijk niet bedreigd, en Liu Shaoqi en Deng Xiaoping, de secretaris-generaal van de partij, al helemaal niet. Hoewel Mao’s woede voornamelijk op hen was gericht, hadden ze geen flauw vermoeden van wat er komen ging. Liu had tussen 1962 en 1965 leidinggegeven aan een van de meest meedogenloze zuiveringen van de communistische partij in de moderne geschiedenis, waarbij vijf miljoen partijleden waren gestraft. Hij wilde koste wat kost bewijzen dat hij een waardig opvolger van de Voorzitter was. Deng was een van de felste critici van het revisionisme in de Sovjet-Unie. Leonid Brezjnev, die in 1964 aan de macht kwam, noemde hem een ‘anti-Sovjetdwerg’. Zowel Liu als Deng was uitgesproken aanhanger van de Voorzitter. Ze hielpen hem af te rekenen met de eerste slachtoffers van de Culturele Revolutie, onder wie de nietsvermoedende burgemeester van Beijing.
Met de precisie van een stroper begon Mao zijn vijanden in de val te lokken. Maar toen alles in gereedheid was gebracht en de Culturele Revolutie in de zomer van 1966 losbarstte, ging die een eigen leven leiden, en zelfs de voortreffelijkste strateeg had de onbedoelde gevolgen daarvan niet kunnen voorzien. Mao wilde de hogere echelon’s zuiveren en kon er dus niet van uitgaan dat de partijmachine die klus wel zou klaren. Daarom wendde hij zich tot jonge, radicale scholieren, sommigen niet ouder dan veertien jaar, en gaf hun permissie om alle gezag aan de kaak te stellen en ‘het hoofdkwartier te bombarderen’. Maar de partijfunctionarissen hadden gedurende tientallen jaren van heimelijke politieke machtsstrijd hun overlevingstechnieken kunnen aanscherpen, en de meesten zouden zich niet laten overvleugelen door een groep schreeuwende, zelfingenomen Rode Gardisten. Velen wisten de op hen gerichte agressie af te ketsen door de jongeren aan te zetten tot overvallen op huizen van klassenvijanden, die als sociale verschoppelingen waren gebrandmerkt. Sommige kaderleden speelden het zelfs klaar hun eigen Rode Garde op poten te zetten, allemaal in naam van het maoïsme en de Culturele Revolutie. In het toenmalig taalgebruik heette het dat ‘ze de rode vlag hesen om de rode vlag te bestrijden’. De Rode Gardes raakten verdeeld over de vraag wie de werkelijke ‘kapitalistische-weg’ binnen de partij waren en begonnen elkaar te bevechten. Hier en daar schaarden partijactivisten en fabrieksarbeiders zich eensgezind achter hun belaagde leiders.
In reactie daarop spoorde de Voorzitter de gehele bevolking aan zich bij de revolutie aan te sluiten en riep hij iedereen op ‘de macht te grijpen’ en ‘de burgerlijke machthebbers’ af te zetten. Dat liep uit op een sociale explosie van ongekende omvang, omdat alle opgekropte frustraties, veroorzaakt door jaren van communistisch bestuur, nu tot ontlading kwamen. Er waren meer dan genoeg mensen die een wrok koesterden tegen partijfunctionarissen. De ‘revolutionaire massa’ vaagde echter niet de volgers van de ‘burgerlijk-reactionaire lijn’ weg, maar raakte in plaats daarvan zelf ook verdeeld. Verschillende facties begonnen elkaar te bestrijden en vochten om de macht. Het volk werd tijdens de Culturele Revolutie ontegenzeggelijk door Mao gebruikt; maar veel mensen manipuleerden de campagne evengoed om hun eigen doelen na te streven.
In januari 1967 was de chaos dusdanig dat het leger ingreep, in een poging de revolutie erdoor te drukken en de situatie onder controle te krijgen door het ‘echte proletarische links’ te steunen. Omdat de verschillende militaire leiders verschillende facties steunden en er allemaal in gelijke mate van overtuigd waren dat ze de werkelijke stem van Mao Zedong vertegenwoordigden, raakte het land in een burgeroorlog verzeild.
Toch zegevierde de Voorzitter. Hij was koud en berekenend maar ook wispelturig en nukkig, en hij gedijde goed in een opzettelijk gecreëerde chaos. Al improviserend onderwierp en ruïneerde hij miljoenen mensen. Hij had de zaak misschien niet onder controle, maar hij had wel altijd de leiding en schepte genoegen in een spel waarvan hij de spelregels voortdurend kon herschrijven.