Hongkong, Shanghai en Tianjin waren drie grote moderne havensteden in China, tussen de twee wereldoorlogen. Hier leidden veel Amerikanen en Europeanen die werkten bij buitenlandse firma’s een luxe leventje. In deze verdragshavens genoten zij sinds de opiumoorlogen van gunstige, middels een verdrag afgedwongen, belastingtarieven en leidden zij een beschermd en luxe bestaan. Tot aan het bombardement op Pearl Harbor waanden zij zich onaantastbaar.
In de aanloop naar de bezetting door Japan verloren ze langzamerhand hun geprivilegieerde positie. Uiteindelijk werden allen geïnterneerd in zeven ‘jappenkampen’ verspreid over heel China. De geallieerde burgers en missionarissen van Noord-China werden ondergebracht in Weihsien, in de provincie Shantung. Over de Chinese jappenkampen, waar ook Nederlanders zaten is tot nu toe weinig geschreven. Ik ontdekte talloze foto’s en brieven in het familiearchief van mijn tante en schreef daarover het boek Hier in het Oosten alles wel.

Shanghai in de jaren ’20
De verdragshavens waren een soort mini-koloniën waar allerlei nationaliteiten hun eigen concessies hadden en vrijwel geen belasting betaalden vanwege de bij de Chinezen bedongen gunstige tarieven. Buitenlandse troepen en kanonneerboten beschermden deze enclaves, die onder het gezag van westerse consuls vielen, maar later ook eigen gemeenteraden kregen. De handel verliep via Chinese tussenpersonen, compradores genaamd. Deze manier van handel drijven stelde het geduld van de westerlingen op de proef en vergde veel fingerspitzengefühl voor de ongeschreven Chinese regels.
Japanse dreiging en rode armwikkel
In 1912 had de Chinese keizer afstand gedaan van de troon, al bleef Puyi in naam nog keizer van China. De Japanners richtten in hun protectoraat in zuidelijk Mantsjoerije de nieuwe Chinese staat Mantsjoekwo op en zetten Puyi als marionet op de troon (Bertolucci verfilmde in 1987 zijn leven in The last Emperor,). De westerlingen negeerden deze ontwikkelingen. Ze waanden zich onkwetsbaar. In Tianjin in het noorden bijvoorbeeld, de tweede grote verdragshaven in China, zetten de westerse taipans hun beschermd en welvarend leven rustig voort hoewel de Japanners vanuit Mantsjoekwo hun invloed steeds meer naar het zuiden uitbreidden. Toen zelfs de Chinees-Japanse oorlog in 1937 uitbrak en Peking en Nanking (met extreem veel geweld) bezet werden, bleef het business as usual. Ook de echtgenotes verhuisden nog iedere zomer voor twee maanden naar Peitaiho aan zee, naar luxe hotels of vakantievilla’s, met kinderen, veel bagage en al hun personeel.
De zaken vielen stil en het spaargeld werd aangesproken. Op aanraden van de consuls kwam een repatriëringsbeweging op gang; Nederlanders konden door de Duitse bezetting niet naar het vaderland maar nog wel naar Indië, maar daar was het ook niet rustig.
Geallieerde burgers van Noord-China geïnterneerd
In maart 1943 werden alle dragers van de rode armband geïnterneerd. Ze moesten naar een ‘jappenkamp’ voor geallieerde burgers in Weihsien, in de noordoostelijke provincie Shantung. Een lange treinreis bracht hen naar een verwaarloosd seminarie, waar ze moesten wonen in lage rijen piepkleine kamertjes (een soort studentenkamers). Een gezin per kamer, grote gezinnen twee kamers. Ook alle zendelingen en missionarissen uit heel Noord-China werden er ondergebracht. Een maand later kwamen na een dagenlange reis stoere paters uit Mongolië het kamp binnen marcheren, gekleed in beren- en schapenvachten.
De omstandigheden waren er een stuk beter dan in de beruchte Indische jappenkampen. Een aantal vrolijke Belgische en Nederlandse geestelijken organiseerden meezingavonden. Ook waren er cabaretavonden, waarop de Japanners hard mee lachten, waarschijnlijk omdat ze niet alles verstonden en niet door hadden dat de satirische liedjes over hen gingen. Soms werden ze boos wanneer ze de gevangenen Happy Birthday hoorden zingen. Ze dachten dan juist ten onrechte dat ze uitgelachen werden. Er werden lezingen, concerten of grammofoonavonden georganiseerd. In Kitchen no. 2 werd iedere zaterdag gedanst door de verliefde paartjes, die daar konden zwijmelen bij de muziek van een combo van een zwarte Amerikaanse jazzmuzikant en een gitarist die Hawaiiaanse muziek speelde.
De kampen waren in handen van de Kempeitai, de militaire politie van de keizerlijke Japanse strijdkrachten, maar anders dan in Indië waren kampleiding en bewakers geen militairen, maar maakten ze deel uit van de consulaire politie. Ze reageerden trots en streng – ze straften hard – maar ook redelijk en rechtvaardig. De geïnterneerden mochten zelf het kamp organiseren. Zolang iedereen zich aan de Japanse regels hield en op het appel verscheen ging alles goed.
Helaas moesten de paters en nonnen drie maanden later vertrekken. Hun nationaliteit was die van Vaticaanstad, meende de Nuntius (diplomatiek vertegenwoordiger van de Heilige Stoel) in Peking, zij maakten geen deel uit van de geallieerden. De Japanners respecteerden die visie. Later bleek dat de kerkelijke leiders met dit besluit vooral de prille en ongepaste romances tussen de jonge paters en de jonge kampmeisjes in de kiem wilden smoren. Een klein groepje zielzorgers mocht achterblijven.
Taipans tonen hun ware aard
De meest capabele mensen kregen de leiding, hetgeen leidde tot een genivelleerde sociale structuur, want een aantal taipans viel door de mand en bleek geen geboren leider te zijn. Kinderen en jongeren kregen les, er kwam gezondheidszorg, ook werd er zoveel mogelijk gesport. De Amerikanen introduceerden honkbal. Medegevangene Eric Liddell, voormalig Olympisch kampioen atletiek, organiseerde hardloopwedstrijden zolang de bewoners nog fit genoeg waren. Hij stierf overigens een paar maanden voor de bevrijding aan een hersentumor zonder zijn gezin, dat vlak voor de internering gerepatrieerd was, nog terug te zien.
Het verblijf in het kamp was zwaar door het gebrek aan geneesmiddelen, voedsel, brandstof en het extreme klimaat (bloedhete zomers en ijskoude winters). Er was een groep leerlingen, afkomstig van de Chefoo kostschool voor kinderen van missionarissen, die het erg moeilijk had. Hun meegekomen leraren schermden hen af van de rest van het kamp. De ouders woonden en werkten op afgelegen missies ver in het binnenland. Pas na jaren zouden deze kinderen hun ouders terugzien.
Hulp van buitenaf en bevrijding
In 1944 werd de Nationalistische Chinese regering in Chungking, die gesteund werd door de Amerikanen, op de hoogte gebracht van de ligging van Weihsien door twee ontsnapte geïnterneerden die Chungking te voet wisten te bereiken. Na deze ontsnapping werden de kampbewoners gestraft met allerlei maatregelen en eindeloze appels. De Japanners konden dit gezichtsverlies nauwelijks verdragen.