A Coruña, de hoofdstad van de Spaanse provincie Galicië, heeft altijd een nauwe band met de zee gehad. Trots kijkt de Herculestoren er uit over de Atlantische Oceaan en eeuwenlang werd haar haven beschermd door het Castillo de San Antón. Maar op het centrale Maria-Pita-plein flaneren tegenwoordig meer toeristen dan zeelieden. Het was vanuit deze havenstad dat begin negentiende eeuw de eerste wereldwijde vaccinatiecampagne van start ging, in een tijd dat het gevreesde pokkenvirus nog talrijke slachtoffers maakte.
Deze infectieziekte betekende voor dertig procent van de getroffenen een gewisse dood. En wie het overleefde had vaak nadien nog te kampen met ernstige gevolgen, zoals blindheid, onvruchtbaarheid en een gezicht vol littekens. Vooral in Zuid-Amerika hielden de pokken stevig huis, nadat de Spanjaarden tijdens de kolonisatie van dit werelddeel het virus erheen gebracht hadden. Dit kostte veel van de oorspronkelijke bewoners, die er totaal geen weerstand tegen hadden, het leven.
In 1798 ontdekte de Engelsman Edward Jenner (1749-1823) eindelijk een methode om de ziekte te bestrijden. Hij had namelijk vastgesteld dat veeboeren die met het koepokkenvirus besmet waren veel mildere ziekteverschijnselen vertoonden. Daarom begon hij mensen opzettelijk met dit virus te besmetten en ontdekte daarbij dat de ziekte bij hen eveneens veel onschuldiger en zonder blijvende gezondheidsschade verliep. Bovendien bleken zij daarna immuun te zijn voor de gevaarlijke menselijke pokkenvariant. En zo stond Jenner aan de basis van het hedendaagse vaccinatieprincipe, een uitdrukking die is afgeleid van het Latijnse woord voor koe.
Toen dit de Spaanse koning Karel IV (1748-1819) ter ore kwam was hij verheugd, want in zijn grote koloniale rijk zorgden pokkenepidemieën voor voortdurend terugkerende tragedies. Niet alleen waren er binnen zijn eigen familie enkele slachtoffers te betreuren, maar bovendien waren de overzeese gebiedsdelen een belangrijke inkomstenbron voor de Spaanse schatkist. Hij kon zich de dood van zoveel koloniale onderdanen eenvoudigweg niet permitteren. Hij gaf zijn hofarts Francisco Javier de Balmis (1753-1819) daarom opdracht een grootscheepse inentingscampagne op te zetten in de Nieuwe Wereld: De Koninklijke Filantropische Vaccinatie Expeditie.
De Balmis ging op 30 november 1803 met een groep medici in A Coruña aan boord van het schip Maria Pita om hieraan gehoor te geven. Echter, het koepokkenvirus moest wel op een of andere manier in ‘actieve toestand’ naar de overkant van de oceaan gebracht worden. Het gebruik van koeien zou betekenen dat er een enorme voervoorraad aan boord gebracht zou moeten worden, want de zeereis naar Cuba duurde destijds nog twee maanden. Omdat dit vrijwel onmogelijk was besloot hij om hier kinderen voor in te zetten en selecteerde er tweeëntwintig die nog geen pokkeninfectie hadden doorgemaakt. Ze waren tussen de drie en negen jaar oud en zouden tijdens de overtocht als levende drager van het koepokkenvirus dienen. Weeshuismoeder Isabel Zendal (1773-?) besloot om deze kinderen tijdens de reis te begeleiden. Hoewel dit betekende dat ze de enige vrouw aan boord was, was het haar overtuiging dat de kinderen een moederfiguur nodig hadden om ziekte en zeereis goed te kunnen doorstaan. Vanzelfsprekend nam ze ook haar eigen zoon mee.
Bij vertrek werden er twee kinderen met het virus geïnfecteerd. De moeilijkheid was om de ziekte vervolgens tijdens de overtocht in zijn ‘actieve toestand’ te houden, want alleen uit de pokkenblaasjes kon pus worden afgenomen die geschikt was als entstof. Daarom organiseerden Balmis en Zendal aan boord een inentingsketen, waarbij steeds twee kinderen geïnfecteerd werden en in isolatie moesten om de anderen niet aan te steken. Kort na inenting traden bij de kinderen de eerste symptomen op. Eerst kregen ze koorts, om vervolgens te gaan hoesten en over te geven. Dan verschenen de pokken en maakte de arts een kleine snede in de arm om de etter er uit te halen. Deze werd dan wederom op twee kinderen overgebracht, waarna ook deze in afzondering werden gehouden om het ziekteproces door te maken. Zo werd de keten gedurende de reis van twee maanden in stand gehouden. Toen ze via de Canarische Eilanden waren aangekomen in de Nieuwe Wereld zette de Odyssee zich voort via Puerto Rico en Venezuela naar Cuba en Mexico, waar overal centra werden ingericht om mensen te vaccineren. In Mexico eindigde de ketting en de meeste kinderen werden er door kooplieden geadopteerd.
Voor Balmis en Zendal ging de reis echter verder. In februari 1805 vertrokken ze naar de Filipijnen, dit keer met Mexicaanse kinderen als drager van het virus. Nu waren het geen wezen, maar kinderen waarvan de ouders ingestemd hadden met deelname aan de expeditie. Nadat zij op die manier het vaccinatieprogramma op de Filipijnen mogelijk gemaakt hadden, keerden ze met weesmoeder Isabel terug naar Mexico. Tijdens deze expeditie werden van Mexico tot de Filipijnen meer dan vierhonderdduizend mensen gevaccineerd.
In 1980 verklaarde Wereldgezondheidsorganisatie WHO de ziekte volledig te hebben uitgeroeid. Een mijlpaal in de medische geschiedenis die zonder Isabel Zendal, de onbekend gebleven heldin van deze eerste wereldwijde vaccinatiecampagne, wellicht niet mogelijk was geweest.