De eeuw van de macht. Europa 1815-1914

Monumentaal werk van historicus Richard J. Evans
7 minuten leestijd
Bouw van de Eiffeltoren - cc
Bouw van de Eiffeltoren - cc

In De eeuw van de macht. Europa 1815-1914 (Uitgeverij Hollands Diep, 2016) analyseert historicus Richard J. Evans op fenomenale wijze de Europese geschiedenis van de negentiende en vroege twintigste eeuw. Het boek, eerder dit jaar verschenen onder de titel Pursuit of Power. Europe 1815-1914, is een vervolg op het boek Pursuit of Glory (2007) van Tim Banning, die onderzoek deed naar de Europese geschiedenis van 1648 tot 1815. De auteur schreef er zo’n zeven jaar aan en het resultaat mag er zijn.

Historiografie over Europese ‘lange negentiende eeuw’

De eeuw van de macht
De eeuw van de macht
Tot nu toe bepaalden enkele hoofdwerken over de Europese geschiedenis de historische beeldvorming over de genoemde periode. Invloedrijk waren diverse werken van de bekende Britse historicus Eric Hobsbawm (1917-2012): The Age of Revolution (1962), The Age of Capital (1975) en The Age of Empire (1987), die gezamenlijk de periode van ‘de lange negentiende eeuw’ (1789-1914 – een term van Hobsbawm zelf) behandelden.

Twee andere standaardwerken zijn van de hand van Jonathan Sperber. Het inzichtelijke Revolutionairy Europe (2000) behandelt het tijdvak van 1789 tot 1848, opgevolgd door het boek Europe 1850-1914: Progress, Participation and Apprehension (2008). Een laatste overzichtswerk dat op deze plek genoemd moet worden, is Europe 1783-1914 van de historici William Simpson en Martin Jones.

De historische kernbenadering in deze en meer van dit soort standaardboeken is drieërlei, zo beklemtoont Evans in de inleiding van zijn boek. Ten eerste staan in deze werken de ontwikkeling van de natiestaat en het nationalisme centraal, met alle bijbehorende conflicten die deze veroorzaakten. Voorts wordt het concept van ‘de lange negentiende eeuw’ gehanteerd, dat de periode van de Franse Revolutie (1789) tot het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914 voorstelt als een aaneengesloten tijdvak zonder grote schokken of cesuren. Ten slotte zijn de boeken nogal eurocentrisch.

Evans wil deze valkuilen mijden. Hij kiest daarbij voor een transnationaal perspectief, waarbij hij kijkt naar wat de diverse natiestaten verbond in plaats van de grote Europese landen één-voor-één in afzonderlijke hoofdstukken te behandelen als afzonderlijke entiteiten. Daarbij kijkt Evans niet alleen naar politieke hoofdlijnen, maar ook naar sociaaleconomische en culturele aspecten. Evans heeft daarnaast oog voor een aantal schokgolven in de lange negentiende eeuw, zoals de revoluties van 1848 of de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871), zonder deze overigens meteen tot grote cesuren te verheffen. Ten derde kiest de auteur voor een globaal perspectief, in een poging een al te eurocentrische geschiedschrijving te voorkomen. Evans benaderingswijze vlecht ineen tot een effectieve analytische aanpak. Evans verwoordt zijn aanpak zelf als volgt:

Globale geschiedschrijving betekent ook transnationale geschiedschrijving. Veel historische werken over de Europese geschiedenis zijn vooral opgebouwd uit afzonderlijke studies over de verschillende nationale geschiedenissen. (…) Hierdoor verliest de lezer grotendeels het zicht op hetgeen Europa verbond.” (14)

Centraal in De eeuw van de macht staan negentiende-eeuwse thema’s als de gigantische economische expansie, het imperialisme, de verbeterde verbindingen op transportgebied en de voortgaande emancipatie van diverse bevolkingsgroepen: met name arbeiders, vrouwen en religieuze minderheden zoals de joden. Maar hét thema dat Evans eruit licht, is het thema ‘macht’, dé prioriteit van de heersende elites – politici, militairen, grootgrondbezitters, bankiers, industriëlen – in de negentiende en twintigste eeuw. De machthebbers traden vaak pragmatisch op: als het hen uitkwam, of als ze dat nodig hadden om hun positie te consolideren en opstanden te voorkomen, waren ze bereid tot concessies of hervormingen.

Duitse Rijksdag aan het begin van de twintigste eeuw (photochrom)
Duitse Rijksdag aan het begin van de twintigste eeuw (photochrom)

Opbouw en structuur van het boek

Het boek heeft een duidelijke structuur en een verfijnde cadans. Het relaas bestaat uit acht hoofdstukken, die elk onderverdeeld zijn in tien paragrafen. Hoofdstuk 1, 3, 7 en 8 behandelen vooral politieke aspecten, hoofdstuk 2 en 4 de sociaaleconomische geschiedenis en de hoofdstukken 5 en 6 de bredere cultuurgeschiedenis. Het boek is bedoeld om van A tot Z te worden gelezen, zo schrijft Evans zelf, maar kan via de inhoudsopgave en index ook als handboek of naslagwerk gebruikt worden.

Elk hoofdstuk begint met een korte biografische anekdote die een beeld geeft van de tijdskwesties die speelden. Deze verhalen maken Evans’ dikke pil wat luchtiger en persoonlijker. Zo maken we onder meer kennis met de Hongaarse dichter Bertalan Szemere (1812-1869), die in de jaren 1830 een reis door Europa maakte en overal stuitte op vooroordelen jegens het land van de Hongaren, dat een woestenij was en waar roversbenden de dienst uitmaakten. Szemeres leven koppelt Evans dan inventief aan het betreffende hoofdstukthema, waarin de Europese overwinning op de natuur centraal staat en de toegenomen mobiliteit vanaf met name 1850. De auteur schrijft over de snelle uitbreiding van het Europese autopark:

“Auto’s waren vóór de Eerste Wereldoorlog nog relatief zeldzaam, maar de trend was overduidelijk. Frankrijk telde in 1900 3000 automobielen; aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog waren het er al meer dan 100.000, en in Groot-Brittannië reden rond die tijd al 200.000 auto’s rond. In 1865 was in de Britse wet op stoommachines bepaald dat de snelheid van ‘locomotieven’ op de weg beperkt moest blijven tot 6,4 kilometer per uur en dat iemand met een rode vlag voor het voertuig uit moest lopen. Onder zware druk van automobilisten werd deze wet in 1896 herroepen, waardoor auto’s tot 22,5 kilometer per uur mochten rijden, In 1904 werd een nieuwe landelijke snelheidslimiet van 32 kilometer per uur op alle openbare wegen ingevoerd. In Frankrijk daarentegen gold buiten de bebouwde kom geen maximumsnelheid, en dus was het platteland er ideaal ‘voor de liefhebber van snelheid’, aldus een Britse automobilist. (…) Het autobezit was vóór 1914 vrijwel zonder uitzondering aan de welgestelden voorbehouden…” (574)

Achter in het boek heeft de auteur een beknopte literatuurlijst opgenomen. Evans heeft niet gekozen voor voetnoten. En dat is misschien maar goed ook, omdat zijn monumentale boek dat nu iets meer dan 1100 pagina’s telt, anders wellicht de 1500 pagina’s zou zijn gepasseerd. Ten slotte bevat De eeuw van de macht, zij het beperkt, een aantal kaarten en meerdere kleurenafbeeldingen.

Oude Ford - cc
Oude Ford – cc

Schrijfstijl en methodische aanpak

In het zojuist hierboven weergegeven citaat schemert een belangrijk aspect van Evans’ schrijfstijl door: hij heeft oog voor details en getallen. Evans’ betoog zit vernuftig in elkaar en vormt een vlot geschreven relaas.

De methodische aanpak is erop gericht om de grote lijnen, de grote gemeenschappelijke delers van de moderne Europese geschiedenis, in kaart te brengen. Als een soort ontdekkingsreiziger zwerft Evans door Europa en richt zijn telescoop op onderwerpen en kenmerkende aspecten, die dan per land of regio kort maar krachtig vergeleken worden. Deze telescopische benadering, met daarbij een aanzienlijke aandacht voor geografie en sociaaleconomische hoofdlijnen, doet denken aan de structuralistische aanpak van historici als Marc Bloch (1886-1944) en Fernand Braudel (1902-1985) van de Annales-school.

Het voordeel van deze methodiek is dat er een soort historisch totaaloverzicht (l’histoire totale) ontstaat met aandacht voor langetermijnontwikkelingen. Tegelijk is het nadeel dat het narratief, het verhaal, ten ondergaat in de schets van de grote lijnen en in de maalstroom van de generalisatie. Richard Evans ontkomt in zijn boek niet aan deze valkuilen. Evans probeert het narratief wel op gang te houden door in de hoofdstukintro’s in te zoomen op historische personen en die enigszins uit te lichten. Maar regelmatig wordt de lezer bedolven in een zee van persoonsnamen (die niet echt uitgediept worden en in meerderheid de nodige historische voorkennis veronderstellen), geografische gebiedsnamen en getallen en opsommingen. Wie van microhistory houdt moet dit boek dus niet ter hand nemen.

Maar het schrijven van microgeschiedenis – waarbij met het vergrootglas ingezoomd wordt op een klein stukje geschiedenis en een case study wordt geschreven – was natuurlijk ook niet de doelstelling van Evans. Hij heeft een standaard overzichtswerk over de moderne Europese geschiedenis willen schrijven. En daarin is hij op een knappe manier geslaagd. Evans is niet alleen zeer belezen, maar toont zich met dit boek een analytisch sterk schrijver, die in enkele pennenstreken de belangrijkste historische ontwikkelingen in kaart weet te brengen. Maar dat hij dit kon wisten we al eerder. Verwezen zij bijvoorbeeld naar Evans prachtige, veelgeprezen essaybundel The Third Reich in History and Memory, dat in 2015, vrij recent nog, uitgebracht is.

Slot

Bertha von Suttner, 1906
Bertha von Suttner, 1906
Voordat ik dit boek van harte bij u aanbeveel als een nieuw standaardwerk over de Europese geschiedenis in de negentiende en twintigste eeuw, wil ik de lezer een handjevol fraaie Evans-passages niet onthouden. Ik heb voor onderstaande citaten gekozen, omdat ze mijns inziens wel een aardig beeld geven van Evans’ schrijfstijl.

“Voor Flora Tristan was de situatie van de vrouw die in een ongelukkig huwelijk gevangenzat, niet veel anders dan die van een arbeider in een Engelse fabriek – beide waren simpelweg slaven. In november 1837 publiceerde ze een aanklacht tegen haar man, ‘Omzwervingen van een paria’, waarin ze zich tot alle vrouwen richtte die in een ongelukkig huwelijk gevangenzaten: ‘Voel het gewicht van de ketenen die jou tot zijn slavin maken en tracht ze te verbreken!’ Ze begon petities te sturen naar de Kamer van Afgevaardigden om echtscheiding legaal te maken.” (272)

“Terwijl de revolutionaire sfeer koortsachtiger werd, publiceerde Karl Marx in februari 1848 zijn doelstellingen, uitgaande van eerdere ontwerpen van Friedrich Engels. Dit was het Communistisch Manifest. Veel van de kernachtige uitspraken daarin zijn beroemd geworden: ‘De idiotie van het boerenleven’, ‘De heersende ideeën van een tijdperk zijn de ideeën van zijn heersende klasse’, ‘De proletariërs hebben niets te verliezen dan hun ketenen’en ‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’ Volgens het manifest breidde het kapitalisme zich onstuitbaar uit en creëerde een steeds grotere en steeds verder uitgebuite arbeidersklasse, die zich uiteindelijk onder leiding van de socialisten zou verenigen en het systeem omver zou werpen.” (413)

“Sociaaldemocratische partijen in heel Europa waren het erover eens dat de volgende oorlog zou worden uitgevochten uit naam van het kapitalisme en waren vastbesloten die te voorkomen, en wel door in heel Europa een algemene staking te organiseren, indien er oorlog op komst was. De Oostenrijkse pacifiste Bertha von Suttner (1843-1914) publiceerde de populaire roman Die Waffen nieder! (De wapens neer!) en lobbyde onophoudelijk voor vrede. Ze haalde de Zweedse dynamietproducent Alfred Nobel over om een Prijs voor de Vrede in te stellen, die zij in 1905 zelf terecht won. In 1899 en 1907 werden er in Den Haag twee vredesconferenties gehouden, waarbij er op initiatief van de Russen belangrijke spelregels werden vastgelegd om de schade die oorlog veroorzaakte te beperken. Het doden van gevangenen en burgers werd verboden, en er werd duidelijk gemaakt dat de bezettende macht het cultureel erfgoed van veroverde gebieden moest beschermen en kunstschatten niet mocht roven of vernietigen.” (1010,1011)

Boek: De eeuw van de macht – Richard J. Evans

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×