Burgemeesters in oorlogstijd hadden het niet makkelijk. Al vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog moesten ze allerlei maatregelen van de Duitse bezetter uitvoeren. Begon het met relatief ‘onschuldige’ verordeningen, in de loop van de oorlog werden de eisen van de Duitsers steeds grimmiger. Veel burgemeesters konden het niet meer verenigen met hun geweten en legden hun functie neer.
‘Foute’ Nederlanders stonden klaar om de ontstane vacatures op te vullen. Al het overheidspersoneel moest verklaren niet tot het Joodse ‘ras’ te behoren. Dat was voor de meeste ambtenaren geen onoverkomelijk probleem. Toch was het een flagrante schending van de toen democratisch tot stand gekomen Grondwet. Maar tijdens de bezetting door de Duitsers werden alle democratische principes met voeten getreden.
In maart 1943 werd Johannes Klasinus Nieuwenhuis jr. door de Commissaris van Provincie Noord-Holland aangesteld als plaatsvervanger van de burgemeester van Zijpe, Dirk Breebaart. Omdat Breebaart gevangen werd gezet had gemeentesecretaris De Boer hem tot die tijd vervangen. Nieuwenhuis was als overtuigd nationaalsocialist lid van de NSB. Het viel hem daardoor niet zwaar om de bevelen van de Duitsers op te volgen dan zijn voorganger. Voor Breebaart was op een gegeven moment de maat vol. Hij wilde blijkbaar niet langer de verantwoordelijkheid dragen voor Duitse maatregelen.
Al snel na zijn aanstelling liet Nieuwenhuis per advertentie in de krant weten dat al zijn ‘gemeentenaren’ bij problemen bij hem aan konden kloppen. Elke dinsdag en vrijdag zou hij spreekuur gaan houden van tien tot halftwaalf. In mei 1943 liet hij de inwoners van Zijpe weten dat zij hun ‘radio-ontvangtoestellen’ moesten inleveren. Ieder radiotoestel diende te worden voorzien van een formulier dat voor 5 cent bij het postkantoor kon worden aangeschaft. Bovendien moest er een kartonnen kaartje van 10×15 centimeter aan bevestigd worden. Radiohandelaren moesten “van de in hun bezit zijnde radio-ontvangtoestellen en onderdeelen een inventarisatielijst opmaken en deze bij den Burgemeester inleveren”, gelastte Nieuwenhuis. De opbrengst van de inleveractie was een succes. De zolder van het gemeentehuis te Schagerbrug lag na verloop van tijd vol. Een zo grote hoeveelheid radio’s moest bewaakt worden. Nieuwenhuis vroeg dan ook vrijwilligers die zich daarmee ‘des nachts, ten raadhuize’ bezig wilden houden.
Inauguratie
In december 1943 werd Nieuwenhuis geïnstalleerd als burgemeester. Het werd een plechtige gebeurtenis, waarvoor ruim van tevoren een protocol was gemaakt. Tot in details werd beschreven hoe de installatie moest plaatsvinden. Zo stond er in het protocol hoe de rangschikking van de stoelen en tafels in het raadhuis moest zijn. Ook de precieze plaats van de eregasten stond vast. Als eregasten zouden een afgezant van Seyss-Inquart, de Commissaris van Noord-Holland (A.J. Backer), de gewestelijke leiders van de NSB, de politie, de SS, de WA en een vertegenwoordiger van de NSDAP aanwezig zijn. Bovendien werden ook de ‘Ortskommandanten’ van Schagen en Alkmaar uitgenodigd. Zelfs de voorzitter van de Kamer van Koophandel kreeg een uitnodiging.
De Commissaris van Noord-Holland hield een toespraak waarbij hij Nieuwenhuis de ambtsketen omhing. Daarna hield Nieuwenhuis zijn inauguratierede, waarin hij in niet mis te verstane bewoordingen zijn liefde voor het nationaalsocialisme verklaarde. Al in de tweede zin van zijn rede bedankte hij ‘de Leider’ (de Führer) voor zijn benoeming. Toch was hij zich wel bewust van het geringe draagvlak voor het nationaalsocialistische ‘idee’ onder de inwoners van Zijpe. Nieuwenhuis hoopte dat de in zijn ogen op oude waarden gebaseerde samenleving plaats zou maken voor een ‘nieuwe orde’ Hij verwoordde het zo:
“Een toekomst waarin onze kinderen zullen leeren, dat voor het zedelijk en lichamelijk welzijn van ons volk noodig is een krachtig staatbestuur, zelfrespect, tucht, orde en solidariteit van alle bevolkingsklassen en het voorgaan van het algemeen belang boven het groepsbelang en het groepsbelang boven het persoonlijk belang.”
Burgervader?
De aanwezige Zijpenaren probeerde hij met mooie woorden aan zijn kant te krijgen: “Mijn eerste kennismaking met de gemeente en haar inwoners viel me niet tegen. Deze plattelandsgemeente is een der weinige welke vrijwel niets van haar karakter heeft ingeboet.” En als burgemeester benadrukte hij “een goed kameraad en goed burgervader te zijn tot wien men zich steeds wendt met zijn moeiten en zorgen”. Maar of hij dat vertrouwen van de Zijpenaren kreeg valt te betwijfelen.
Nieuwenhuis zag zichzelf als ‘soldaat van het nationaalsocialisme’. Als zodanig ging hij de strijd aan met het marxisme en ook met het kapitalisme. Hij zou daarbij geen middelen schuwen om zijn overtuigingen kracht bij te zetten. Dat kon hij doen, want nu had hij de volledige heerschappij over Zijpe en enige tijd later ook over Callantsoog.
In januari 1944 was burgemeester Rehorst van Callantsoog al enige tijd ondergedoken. Hij kon evenals Breebaart niet langer de verantwoordelijkheid dragen voor Duitse maatregelen. Nieuwenhuis werd al snel aangesteld als plaatsvervanger van Rehorst. Ook in Callantsoog schuwde hij niet om de inwoners tot van alles te verplichten. Alle opdrachten van Duitse zijde voerde hij nauwgezet uit. Zo gaf hij leiding aan de georganiseerde diefstal van allerlei goederen en materialen, waaraan Duitsland een voortdurend gebrek had. Zelfs het ronselen van arbeidsslaven ging Nieuwenhuis niet uit de weg.
Kort na de bevrijding werden foute burgemeesters van hun functie ontheven. Niet alleen Nieuwenhuis moest zijn biezen pakken, maar ook burgemeesters uit buurgemeenten. E. Frinking (Schagen en Den Helder), D. Kaan (Wieringerwaard), A. Schenk (Winkel), A. Saal (Wieringermeer) en Q. Bax (Barsingerhorn) moesten allen het veld ruimen voor andere bestuurders, veelal burgemeesters die waren ondergedoken of gevangengezet. Nieuwenhuis kreeg in november 1945 een ontslagbrief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waarin het resultaat van een onderzoek door de afdeling Zuivering en Rechtsherstel stond vermeld. Hij had ‘blijk gegeven van ontrouw’ zoals beschreven stond in Artikel 2 van het Zuiveringsbesluit. Die ontrouw was niet alleen voldoende reden tot ontslag per terugwerkende kracht vanaf 12 mei 1945, maar ook verloor hij alle rechten voortvloeiende uit zijn arbeidsovereenkomst én zijn recht op pensioen. Hij had zich schuldig gemaakt aan collaboratie en zou daarvoor terecht moeten staan.
Tribunaal
In juli 1946 moest Nieuwenhuis zich verantwoorden voor een Tribunaal. Er werd hem verweten dat hij op 11 oktober 1944 aan een gemeenteambtenaar opdracht had gegeven om mee te werken aan een represaillemaatregel van de Duitsers. Er moesten vier huizen worden platgebrand die de ambtenaar moest aanwijzen. De president van het Tribunaal achtte het verwerpelijk dat Nieuwenhuis een ander met zoiets opzadelde en vond dat hij het zelf had moeten doen. De president, J.P. Windhausen, was tevens van mening dat ondergedoken burgemeesters het gemakkelijker hadden dan hun opvolgers. “Maar wat bezielde die opvolgers om op te volgen?” vroeg hij zich wel af. In augustus 1946 werd een nader onderzoek naar het handelen van Nieuwenhuis ingesteld, waarna hij in oktober tot ‘verbeurdverklaring’ van 1000 gulden werd veroordeeld. Hij was toen al lang en breed weer op vrije voeten en kwam er eigenlijk met een vrij milde straf vanaf.
Ook interessant: De gaarkeuken van Callantsoog
Overzicht van boeken over NSB en collaboratie