Zij die niet bekend zijn met de expansiedrift van de oude Galliërs kijken verbaasd op bij de vaststelling dat het Italiaanse Milaan ooit een Gallische stad is geweest (die in 222 v.Chr. door de Romeinen werd ingenomen). Nog verrassender is dat ook Ankara, de hoofdstad van het moderne Turkije, ooit Gallisch is geweest. Sterker nog, de hoogvlakten van Centraal-Anatolië vormden ooit de kern van de Galatische staat – een buitenpost van Keltische strijders op grote afstand van hun Gallische geboortegrond.
Een onverwachte reis

Dienovereenkomstig leidde Brennus in 281 v.Chr. een aanzienlijk leger richting het oosten. Veel strijders namen echtgenotes en vee mee, voor het geval ze op hun tocht een acceptabele plek om zich te vestigen tegenkwamen. Doordat de verschillende motieven van de ‘kolonisten’ en ‘rovers’ ten slotte niet meer bleken overeen te stemmen, splitste het leger zich in 279 v.Chr. op. De ‘kolonisten’ trokken oostwaarts door Thracië. Brennus vervolgde zijn tocht richting Delphi, waar zijn grootschalige raid op een ramp uitliep, aangezien de Grieken zich onverwacht vastberaden toonden de schatten te behouden.
Aanvankelijk kenden de reizigers richting het oosten meer geluk, want de opgeschrikte Macedoniërs hadden niet gerekend op een massale invasie van een volk afkomstig uit een half continent verderop. Maar als de Macedoniërs iets gewend waren, dan was het wel het afslaan van barbaarse invallen. Met Illyriërs aan hun westgrens, Scythen in het oosten en Germaanse stammen aan de Donau in het noorden waren de Macedoniërs uiterst geoefend in de verdediging van hun thuisland. De Galliërs werden spoedig uit Macedonië verdreven, waarna ze even in dubio stonden over hun volgende stap.
Op zoek naar een nieuw thuis
De redding kwam in de vorm van Nicomedes van Bithynië, heerser van een onlangs afgescheiden koninkrijk in het noordwesten van Klein-Azië. Nicomedes was verwikkeld in een gewelddadig conflict met zijn broer over de troonopvolging, en hij nodigde de Galliërs in Klein-Azië uit om hem bij te staan. Zelfs onder het smaldeel ‘kolonisten’ konden de Galliërs zo’n 10.000 woeste krijgers op de been brengen – en dat bleek ruimschoots voldoende om Nicomedes in 278 v.Chr. op de troon te helpen. Het nieuwe probleem dat zich voordeed, was wat er moest gebeuren met de Galliërs nu ze niet langer nodig waren.

Ze trokken zich terug op de Anatolische hoogvlakten, waar het voor Antiochus te veel gedoe was om hen te verjagen. Aldus kregen de geplaagde Gallische stamleden de gelegenheid om de inheemse Frygiërs te onderwerpen en zich te vestigen in wat voor lange tijd hun thuisland Galatië zou worden. De Galaten zette de Frygische stamhoofden af, maar lieten de gewone Frygiërs goeddeels met rust. Ook de grote steden lieten ze ongemoeid, ofschoon ze nieuwe bestuurders installeerden. Zelf vestigden de Galaten zich in boerderijen en dorpen in landelijk gebied, waar ze zich opmerkelijk bedreven betoonden in het bewerken van de zo droge, onherbergzame Anatolische binnenlanden.
Leven in Klein-Azië
De Galaten bestonden uit drie stammen: de Tolistobogii, de Trocmi en de Tectosagen. Daarvan was de laatstgenoemde het grootst en het machtigst. Elke stam werd geregeerd door een eigen heerser, die de Grieken tetrarchen noemden (wat doorgaans een van vier heersers betekent). Algauw hadden de Galaten hun traditionele gewoonten van plunderen en oorlog voeren weer opgepakt. Ze kregen al snel in de gaten dat het onderlinge geschermutsel een stuk minder loonde dan het bekampen van de buurvolkeren. Klein-Azië onttrok zich langzaam aan de Seleucidische invloedssfeer, en de regionale politiek was rommelig en gewelddadig.
De Galaten verhuurden zich zonder scrupules aan de hoogste bieder – en als het lagere bod toch hoog genoeg was, hadden ze er ook geen bezwaar tegen aan beide kanten mee te vechten. Aangezien plaatselijke legers vaak te druk waren met onderlinge oorlogvoering om hun eigen grondgebied afdoende te beschermen, zagen de Galaten herhaaldelijk kans om lucratieve strooptochten in Frygië en Kappadocië op touw te zetten.

Galaten en Romeinen
Toen in 189 v.Chr. een nieuwe speler het toneel betrad, werden de Galaten opnieuw de regionale politiek in gezogen. Dit betrof de opkomende macht Rome, dat zich verbond met Pergamon in hun strijd tegen de Seleuciden. Opnieuw kozen de Galaten de kant van de Seleuciden, en opnieuw bleek dat verkeerd gegokt. De Galaten markeerden het eeuwfeest van hun aankomst in Klein-Azië door in twee veldslagen klop te krijgen van de Romeinse legioenen – de tweede vond plaats net buiten Ancyra (Ankara). Er wordt vermeld dat er voorafgaand aan de slag 50.000 Galatische krijgers aanwezig waren (een aantal dat die middag rap zou afnemen). Niettemin laat dit cijfer zien dat de Galatische macht sinds hun aankomst in Klein-Azië vijf keer zo groot was geworden.
De nederlaag tegen de Romeinen noopte de Galaten tot een verzoek om vrede. Nadien waren ze meestentijds ondergeschikt aan Rome. In de daaropvolgende eeuw bleek dit vanwege de opkomst van Mithridates VI van Pontus (h. 120-63 v.Chr.) nog helemaal niet zo’n verkeerde situatie. Mithridates was een van de meeste capabele en ambitieuze persoonlijkheden die ooit in Klein-Azië het historisch podium op stapte. Weldra probeerde hij de politieke macht over Bithynië en Kappadocië in handen te krijgen. Daartegen maakten de Romeinen natuurlijk bezwaar, en in de oorlog die volgde vonden hun Galatische bondgenoten zichzelf dan eindelijk eens terug in het winnende kamp. Na de verovering van Pontus in 64 v.Chr. was Galatië in ieder geval in naam nog altijd een onafhankelijke staat.

De laatste koning van Galatië was Amyntas, die in 36 v.Chr. de scepter overnam. Amyntas was vastbesloten zijn koninkrijk uit te breiden. In zijn volhardende pogingen doodde hij de vorst van een naburig staatje. Daarop liet de wraakzuchtige weduwe een geslaagde hinderlaag leggen, waarna met het leven van Amyntas ook dat van het Galatische koninkrijk ten einde kwam. Niet lang daarna maakte Augustus, de nieuwe keizer van Rome, van Galatia een Romeinse provincie.
Tevreden legden de Galaten zich neer bij hun status als Romeinse onderdanen. Ze maakten hun hang tot oorlogvoering nuttig door als soldaten in de legioenen te dienen – Legio XXII bestond vooral uit Galaten en werd naar hun voormalige koning het ‘Deiotariana’ genoemd.
Het Galatische volk werd geleidelijk gehelleniseerd en opgeslokt door de inheemse bevolking. Naar verluidt spraken de Galaten nog in 420 n.Chr. een variant van het Gallisch die in Gallië begrepen werd. Niet lang daarna verdwenen ze echter voorgoed uit de historische bronnen.
Echo’s van de toekomst

De ‘Brief aan de Galaten’ is een van de belangrijkste documenten in het christendom, aangezien het uiteenzette hoe niet-Joden christelijk konden worden. Zo hoefden bekeerlingen niet te voldoen aan een aantal voorwaarden uit de wetten van Mozes, waarmee ze feitelijk Joden zouden zijn geworden. Daarmee fungeerde deze brief als een blauwdruk voor bekering, die eerst in het Romeinse Rijk en later door een aanzienlijk deel van de wereldbevolking zou worden overgenomen.
Boek: Vergeten volkeren – Philip Matyszak