Het aan Dirck van Delen toegeschreven schilderij van de Grote Vergadering van de Staten-Generaal in 1651 staat in elk Nederlands geschiedenislesboek, en wordt bijna altijd ingezet om dezelfde boodschap over te brengen. In de tijd dat nagenoeg heel Europa werd geregeerd door absolute vorsten, was Nederland een republiek. De hoogste macht lag bij een vergadering, waarin elk van de Nederlandse gewesten een even grote vertegenwoordiging had. Het schilderij is emblematisch geworden voor dit bijzondere staatsbestel.
Op het eerste gezicht draagt het schilderij deze boodschap natuurlijk prachtig over. We zien hoe de vertegenwoordigers van de verschillende gewesten de banken in de Grote Zaal op het Binnenhof vullen, op ordelijke wijze en in stemmig zwart en bruin gekleed. Boven hen hangen vanaf de dakbalken Spaanse vlaggen – trofeeën uit de inmiddels gewonnen Tachtigjarige Oorlog waaruit de Nederlandse Republiek was ontstaan. Het kleed over de tafel op de voorgrond toont het wapen van de Republiek, met daaromheen het motto: Concordia res parvae crescunt – letterlijk ‘door eendracht komt het kleine tot bloei.’ Wat zou er beter passen bij de voorstelling die we ons graag maken van onze glorieuze Gouden Eeuw?
De betekenis van het schilderij is echter minder eenduidig – het vertelt ook het verhaal van de rivaliteit, de conflicten en de machtspolitiek die onophoudelijk binnen deze Republiek plaatsvonden.
Hiervoor is het van belang te weten waarom de Staten-Generaal bijeen waren op de hier uitgebeelde speciale vergadering aan het begin van 1651. Stadhouder Willem II was krap twee maanden eerder onverwacht overleden aan de pokken, zijn enige zoon was nu slechts een paar maanden oud en de Staten-Generaal bespraken hoe het nu verder moest met het Stadhouderschap.
Het ambt van Stadhouder was een overblijfsel uit de tijd dat Nederland nog bij het Spaanse Rijk had gehoord. Hierin waren Stadhouders, ‘plaatsvervangers’, aangesteld als vertegenwoordigers van de vorst in een bepaald gebied. Ook nadat de Nederlanden tegen deze vorst in opstand waren gekomen hielden ze het Stadhouderschap in stand, hoewel de functie een wat andere invulling kreeg. De Stadhouders waren onder andere hoofd van het leger.
In de praktijk was het ambt erfelijk geworden en viel het toe aan de nakomelingen van Willem van Oranje. De persoonlijke macht van een Stadhouder wilde echter nog weleens ver uitstijgen boven de macht die het ambt op papier met zich meebracht, en de Stadhouders hadden hun eigen belangen en agenda binnen deze Republiek – als legeraanvoerders waren ze voor een sterk en goed onderhouden landleger. Voor hun eigen positie was het goed als Nederland centraler bestuurd werd. Dit beviel bijvoorbeeld de verschillende Hollandse handelssteden allerminst – zij hielden niet van de hoge kosten van de landlegers waarvoor zij grotendeels moesten opdraaien, en waren erg gesteld op hun eigen privileges en hun lokale macht.
Slechts enkele maanden voor zijn plotselinge dood was een conflict tussen Willem II en het gewest Holland volstrekt uit de hand gelopen. Holland wilde, nu de oorlog met Spanje was geëindigd, minder gaan betalen aan de landsverdediging en drong aan op een verkleining van de legers. Toen onderhandelingen hierover vastliepen, hadden de Hollandse steden besloten hun macht en positie binnen de Republiek eens uit te proberen. Ze hadden in de Hollandse Statenvergadering een resolutie aangenomen om de legeronderdelen waarvoor Holland betaalde simpelweg te ontbinden. Furieus over dit eigenmachtige optreden van de steden was Willem II uiteindelijk met een leger naar Holland getrokken om de regenten in steden als Amsterdam een lesje te leren en de macht naar zich toe te trekken. Zo kort na de Vrede van Münster was het op een haar na tot een burgeroorlog gekomen tussen de Stadhouder en de eigenzinnige stedelijke elites in Holland.
Dus wat te doen nu de Stadhouder onverwacht was gestorven? De Hollandse machthebbers grepen de gelegenheid aan om te proberen het Stadhouderschap maar helemaal af te schaffen. In januari 1651 kwam de Staten-Generaal op hun initiatief in een speciale ‘Grote Vergadering’ bijeen. In veel van de andere gewesten was het Stadhouderschap vrij populair, en als alles in de Staten-Generaal zuiver ‘democratisch’ was gegaan, was het Stadhouderschap waarschijnlijk in enige vorm blijven bestaan. Het economisch machtige Holland, dat bijna 60 procent van de nationale belastingen betaalde, was echter als geen ander gewest in staat om machtspolitiek te bedrijven. Het kon zijn zin doordrukken, en het Stadhouderschap werd afgeschaft – voorlopig. Het nu nog maar enkele maanden oude kindje van de overleden Stadhouder zou in 1672 tijdens het Rampjaar het Stadhouderschap weten te herstellen in wat je zou kunnen beschouwen als een bloedige machtsgreep.
Nader beschouwd gaat het schilderij dus net zo goed over een conflict in de Republiek – dat tussen aanhangers en tegenstanders van het Stadhouderschap. Hoewel we niet weten wie de opdrachtgever of oorspronkelijke eigenaar van het schilderij was, bekende hij zich met het bezit van dit schilderij tot de tegenstanders van het Stadhouderschap, en had hij een bijzonder politiek geladen werk aan de muur hangen.
De eigenaar was zich blijkbaar bewust dat de politieke boodschap wellicht niet goed zou vallen bij al het bezoek. Het onderste gedeelte van het schilderij bevat een klein koperen plaatje dat opgeklapt kan worden en aan het paneel kan worden bevestigd. Dan toont het schilderij niet langer de vergadering, maar een ‘gekuiste’ versie waarin we simpelweg wandtapijten in een grote zaal zien. Dit schilderij, dat op het eerste gezicht gaat over de harmonie binnen de Republiek, heeft dus ook in letterlijke zin meer dan één laag.
~ Tristan Mostert, conservator Geschiedenis van het Rijksmuseum
Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd op dinsdag 14 augustus 2012