De invasie van Caesar in het land der Belgae

7 minuten leestijd
Achttiende-eeuwse editie van 'De bello Gallico'
Achttiende-eeuwse editie van 'De bello Gallico' van Julius Caesar

Halverwege de eerste eeuw voor onze tijdrekening verovert Julius Caesar het dan nog onafhankelijke Gallia. Zijn notities over zijn veldtocht publiceert hij in de Commentarii Rerum in Gallia Gestarum (Commentaren op de gebeurtenissen in Gallia) beter bekend onder de naam Commentarii of De Bello Gallico. De route die Caesar volgt bij zijn invasie en de locatie van zijn veldslagen en belegeringen hebben al heel wat pennen in beweging gebracht. Het niet vinden van deze locaties leidt bij een bekend archeoloog tot het betwijfelen van de aanwezigheid van Caesar in onze gewesten. (1)

Commentarii de Bello Gallico – Julius Caesar
De beschrijvingen in De Bello Gallico zijn bedoeld voor het Romeinse publiek dat hoogstwaarschijnlijk niet geïnteresseerd is in een gedetailleerde geografie van het verre Gallia. Voor Caesar komt het erop aan zijn eigen leiderschap in de verf te zetten, eerder dan zijn publiek te vervelen met details over locaties van rivieren en landschappen. Zijn teksten bevatten bijgevolg bitter weinig herkenningspunten maar ook zijn archeologische voetafdrukken blijven zeer zeldzaam ten noorden van de Seine. (2)

Enkel over zijn eerste veldslag tegen de Belgae, die hij leverde aan de oevers van de Aisne, is er voldoende archeologisch materiaal opgediept om deze te kunnen lokaliseren. Nochtans bestaan er ook voor deze veldslag nog talrijke vraagtekens. De huidige visie op de het verloop van deze veldslag is nog grotendeels bepaald door de negentiende-eeuwse ideeën die beide Bonaparte’s (3) ons nalieten. We vonden een voorbeeld van deze traditionele voorstelling op een schema, getiteld De Slag aan de Aisne, in het boek van Van Katwijk. (4) De nummers op dit hierna volgend schema komen overeen met deze bij onze kritische commentaar.


1 – De weg aangeduid op deze kaart (Bibrax naar Reims) is de later aangelegde Romeinse heirbaan van Reims naar Saint-Quentin.

2 – Het leger der Belgae staat gekampeerd voor en in de heuvels van het Massif de Laon twee kilometer achter de lijn Damary-Pontavert ter hoogte van de lijn Craonnelle-Corbeny. Dit is op meer dan zes tot zeven kilometer van de Romeinse slagorde terwijl Caesar spreekt van minder dan twee mijl: “(…) a milibus passuum minus duobus castra posuerunt.” Zo opgesteld halen ze geen twaalf kilometer. Ze staan over negen kilometer lengte terwijl bovendien een deel van hun troepen verborgen zit voor het oog van Caesar in een vallei achter de beboste heuvels tussen Craonnelle en Ville-au-Bois. Caesar ziet de kampvuren der Belgae over een breedte van twaalf kilometer, wat hier onmogelijk is. Dit kamp der Belgae kan niet langs de westelijke rechteroever van de Miette gelegen hebben. Het zou zich tot in de heuvels rond Bibrax uitstrekken.

3 – Volgens Van Katwijk hebben de ruitergevechten hier plaats ver van de slaglinie. Niets in de tekst van Caesar laat deze afstand veronderstellen want DBG II §9 schrijft: “Interim proelio equestri INTER DUAS ACIES contendebatur. Tussen de twee slaglinies! De ruiterij voert elke dag schermutselingen met de Belgae maar het is weinig waarschijnlijk dat ze dit kan indien de Belgae ten westen, aan de overzijde, van de Miette staan. Trouwens, de Romeinse cavalerie wordt niet gebruikt om een slagorde van de infanterie aan te vallen maar wel om flanken te ontwrichten en verspreide groepen te vernietigen. Dit ligt niet voor de hand indien ze een brede beek met moeras over moet met erachter de lijnen der Belgae. Aan de westoever van de Miette is geen manoeuvreerruimte voor de cavalerie. Dus heeft Van Katwijk het ruiterijgevecht verplaatst naar de vlakte noordelijk van het castra. Volgens ons is dit wel de juiste locatie van de cavaleriegevechten maar in tegenspraak met de opstelling van de legers zoals getoond op de tekening. Indien de ruiterij der Belgae de Miette oversteekt, kunnen we de vraag stellen waarom niet alle Belgae aanvallen op dit punt? De locatie van de ruiterijgevechten op deze plaats is enkel aanvaardbaar indien de Belgae ten oosten van de Miette opgesteld staan.

4 – De slagorde der Belgae is samengeperst op vijf kilometer van hun kamp waar ze niets te doen hebben, aangezien een riviertje voor hun neus ligt.

5 – De ‘gracht met bastion’ is nooit gevonden door archeologen.

6 – Het betreffende bastion (castellum) is recentelijk via luchtfotografie westelijk ervan gevonden.

7 – Van Katwijk smeert de Romeinse opstelling in triplex acies breed uit over meer dan drie kilometer. Dat is niet correct want Vegetius schrijft: “Nu ik heb uitgelegd hoe de linies moeten worden opgesteld, wil ik de afmetingen in voeten van de hele formatie en het idee daarachter behandelen. Over een afstand van duizend passen (een mijl) op vlak terrein zal één linie (rang) uit 1 666 voetsoldaten bestaan, omdat iedere soldaat drie voet bestrijkt.”(5) Caesar stelt zijn leger op in triplex acies. Volgens onze interpretatie staat in de eerste lijn op acht rangen in totaal 9.600 tot 11.520 man. Met in acht name van spaties tussen cohortes en legiones sluit onze berekening aan bij deze van Vegetius.

8 – Het bewakingsdetachement van Sabinus zit volgens Caesar in een castellum en plaatst hij niet aan de brug. Aan de brug plaatst Caesar een praesidium.

9 – Sabinus kan daar niet gestaan hebben, aangezien de Belgae PLOTS over de rivier stormen en in gevecht komen met zijn cohortes. Dus Sabinus moet opgesteld worden op de plaats waar de Belgae PLOTS verschijnen.

10 – Op het schema van Van Katwijk is de plaats waar de Belgae plots oversteken vier kilometer van de brug. Indien Sabinus aan de brug is gelegerd, heeft zijn zware infanterie minstens drie kwartier nodig om er te geraken. Daarenboven moet hij over de moerassige monding van de Loivre, een riviertje dat volgens de kaart van Cassini stroomafwaarts van de brug van Berry in de Aisne stroomt (zie fig. 26 in mijn boek): dus minstens een uur maar heel waarschijnlijk veel langer. Tegen dan zijn de Belgae al lang over de Aisne. Er is nog een probleem. Voor de periode, alvorens men kanalen graaft langs de Aisne en bijrivieren, vermeldt men geen doorwaadbare plaats aan de monding van de Miette.

11 – Waarom steken de Belgae hier niet over? De Miette is hier smaller halverwege de bron en er is een gué, een doorwaadbare plaats.

12 – Het moeras wordt op deze afbeelding over de hele lengte van de Miette getekend terwijl het in werkelijkheid stopt vlak voor de heirbaan (zie Cassini fig. 25 in mijn boek). Dat is twee en halve kilometer stroomopwaarts en bijgevolg staat de helft van de Romeinse slagorde voor een riviertje en dat riviertje wordt niet vermeld in de tekst van Caesar.

Er zijn nog enkele bijkomende argumenten om het traditionele schema te verwerpen.

1 – De Romeinen stellen hun slagorde altijd op voor hun castra: in fronte. (6)

2 – Het castra dient mede om zich in terug te trekken als het mis gaat. Door de Romeinen in een langgerekte slagorde zuidwestelijk van het castra op te stellen, zoals Van Katwijk voorstelt, kunnen ze tijdens een veldslag noch vooruit, noch achteruit maar ook niet terug in het kamp. Dit terwijl Caesar toch uitdrukkelijk meldt dat hij vreest voor de grote overmacht en er dus op rekent dat hij zich bij een veldslag kan terugtrekken in dat uitzonderlijk omwald kamp.



3 – De lichte hulptroepen zijn enkele dagen voordien naar Bibrax gezonden als versterking. Hoe keerden ze terug naar het Romeinse kamp? De slingeraars en boogschutters moeten zich terug bij het Romeinse leger kunnen voegen, want enkele dagen later gaan ze in de tegenaanval bij het castellum van Sabinus! Enkel indien de Belgae oostelijk van de Miette opgesteld staan, kunnen de hulptroepen vanaf Bibrax terug naar het castra. Dit is een indirect bewijs dat de Belgae niet op de westoever van de Miette zijn gelegerd.

4 – De topografie van Mauchamp is perfect in overeenstemming met de tekst van Caesar én met de vondsten van Napoleon III en alle andere archeologen indien we de Romeinse exercitus ten noordoosten van het castra opstellen en het kleine moeras, waarover Caesar schrijft, NIET als de Miette identificeren. We besluiten dat de resultaten van de opgravingen, die gebeurden op bevel van Napoleon III, wél in overeenstemming zijn met de tekst van Caesar, maar zijn opstelling van de Romeinse slagorde is niet correct. Dit leidt tot de ongerijmdheden waar auteurs zoals Constans en Holmes met veel nadruk naar verwijzen.

Caesar tegen de Oude belgen – Armand Sermon
De versterkte opstellingen van Caesar zijn complex en getuigen van een globale visie en een perfecte planning ook naar de bevoorrading van de massa mensen en dieren die deel uitmaken van de Romeinse colonne. De forten zijn heel zorgvuldig opgesteld, spreiden enigszins de beschikbare manschappen maar bieden directe onderlinge ondersteuning. Tussen de verschillende fortificaties zijn communicatie en snelle troepenverplaatsingen mogelijk. Caesar plaats verschillende grendels op de passages over de Aisne. Strategisch beletten ze de doortocht der Belgae richting Reims en tactisch bezorgen ze de Romeinen ondanks hun numerieke minderheid een overwicht op het slagveld en een geschikte startpositie voor het verdere offensief in de komende maanden.

Een grondige analyse van de tekst van Caesar, een diepgaande studie van archeologische verslagen en een gedetailleerde beschrijving van plaats en omstandigheden is te vinden in het boek Caesar tegen de Oude Belgen. Deel I. De invasie.

~ Armand Sermon

Voetnoten:

1 – “Wanneer we de materiële getuigenissen van Caesars campagnes op een kaart zetten, dan zien we een bovengrens die van Bretagne onder Parijs loopt, naar het noorden van Zwitserland. Onder die lijn zijn ontegensprekelijk Caesariaanse zaken gevonden. Het bekendst zijn de drie oppida van Alesia, Bibracte en Gergovia, (…). Caesars beschrijvingen, van de grachten en dergelijke, komen voor 90 procent overeen met wat archeologen er aantroffen. In Gallia Belgica vinden we niets van dat alles.” – Biesbrouck, Bart (2006). Gentse professor trekt de Romeinse verovering van onze gewesten in twijfel. In: De Morgen, 20/02/2006.

2 – “Neem bijvoorbeeld, ter vergelijking, het kamp van Maldegem (door Thoen opgegraven, BaB), dat weliswaar uit een latere tijd stamt. Daar verbleven maar vijfhonderd manschappen, en ze lagen er hooguit twee seizoenen, maar we hebben er alles: omwalling, grachten, barakken, waterputten. Elke kuil die ze hebben gegraven, kun je terugvinden. Welnu, van Caesar hebben we niet een enkel kuiltje gevonden.” – Biesbrouck, Bart (2006). Gentse professor trekt de Romeinse verovering van onze gewesten in twijfel. In: De Morgen, 20/02/2006.

3 – Napoleon Bonaparte was als Napoleon I van 1804 tot 1815 keizer der Fransen. Zijn neef en navolger Charles-Louis-Napoléon Bonaparte was van 1848 tot 1852 Frans president en als Napoleon III keizer van Frankrijk tot 1870. Zij waren beide sterk geïnteresseerd in hun illustere ‘voorganger’ Julius Caesar.

4 – Van Katwijk-Knapp, 1981, Caesar, p. 50.

5 – Meijer, 2002, Handboek, p. 111.

6 – Holmes merkt op: “(…) the front of the camp was evidently that side of it which faced the enemy (…) and if the camp near Mauchamp was made by Caesar the side which faced the enemy was (…) the north. In every other passage in which Caesar writes’ pro castris’, he means `on the side of the camp which faced the enemy’” – Zie Holmes, Commentarius Secundus.

Historiek is een onafhankelijk online geschiedenismagazine voor een breed publiek. We willen geschiedenis en actualiteit met elkaar verbinden en geschiedenisverhalen gratis toegankelijk maken. Steun ons werk

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×