Zien en gezien worden, dat was het motto van de liberale burgerij in de negentiende eeuw. In alle Europese steden ontwikkelden zich plekken die zich leenden als āuitstalramenā van die nieuwe sociale klasse. Zo ook de Brusselse Sint Hubertusgalerijen, een van de eerste overdekte winkelwandeloorden waar ze met hun nieuw verworven status konden pronken. 175 jaar na de opening van die gaanderijen lokken ze nog jaarlijks 6 miljoen mensen die er gezapig rondstruinen.
Amper zesentwintig jaar was Jean-Pierre Cluysenaar (1811-1880) toen hij het ambitieuze urbanistische plan bedacht: de Brusselse dichtbevolkte middeleeuwse binnenstad āopruimenā en er een nieuw, āmodernā stadsdeel doen schitteren. Middeleeuws stadsweefsel werd in die negentiende eeuw ā in alle Europese steden ā immers gezien als een bron van ziektes en zelfs van moreel verderf.
Het historische, twee meter brede, Sint Hubertusstraatje, pal in het hart van de stad, genoemd naar een kroeg onder de vleugel van de mythische jachtheilige, werd zelfs omschreven als een:
…open cloaca , een āopen rioolā waar twee mensen elkaar amper konden passeren, waar nooit het zonlicht binnendrong, waarmee de voetgangers genoegen moesten nemen ondanks de gebrekkigheden en ondanks de noodgedwongen omwegen. Jean-Pierre Cluysenaar
Cluysenaar was niet eens een Brusselaar. Hij werd geboren in het Friese Kampen. Zijn familie was van Beierse oorsprong en zijn vader-ingenieur werd door het Nederlandse bewind naar WalloniĆ« gestuurd. Naar eigen zeggen koos Cluysenaar een vak omdat zijn familie niet bemiddeld genoeg was om te rentenieren. Het beroep van architect schreef hij hoog aan en zag het zelfs als ākunstā, evenwaardig aan schilderkunst en beeldhouwen. Het Ministerie van Openbare Werken (van het toen nog Verenigd Koninkrijk der Nederlanden) werd zijn eerste werkgever en zijn rechtstreekse leidinggevende was de bekende Tilman-FranƧois Suys (1771-1834), hofarchitect van koning Willem I voor wie hij (vaak) classicistische gebouwen, zoals het AcademiĆ«n paleis, het toenmalig Paleis van de Prins van Oranje in Brussel, (ver)bouwde.
En dat er gebouwd werd in het begin van de negentiende eeuw! Het organisch gegroeide, oude stadsbeeld paste niet bij het nieuwe burgerdom. Na de Franse revolutie ontstond immers een nieuwe sociale klasse: de kapitaalkrachtige burgerij. Bovendien was die nieuwe Belgische hoofdstad doordrongen van het vrijheidsstreven, verankerd in de grondwet. In dat liberaalgezinde Brussel wou die burgerij per uitstek haar stempel drukken op het stadsbeeld. Brussel moest dƩ Europese place-to-be worden.
Architecturale politiek
Het is dan ook niet verwonderlijk dat voor de nieuwe galerijen Cluysenaar een neorenaissancestijl uitkoos. Die architecturale vormentaal met āantropomorfeā vensters, met klassieke colonnades, met mythologische sculpturenā¦ weerspiegelde het āhumanistischā gedachtegoed van die liberale burgerij. Het jonge BelgiĆ« ging op zoek naar haar eigen verleden en de nieuwe sociale klasse naar een nieuwe rationeel opgebouwde architectuur. In die negentiende Belgische eeuw vertaalden panden tenslotte de politieke gezindheid van de bewoners/opdrachtgevers. Gebouwen opgetrokken vanuit een katholieke gezindheid, kozen voor een neogotische stijl, zoals in de hoogdagen van de katholieke kathedralen. Liberalen kiezen voor neorenaissance en zo is het Brussels/Belgisch straatbeeld een ven(s)ter voor het politieke klimaat en de bewoners. Het verbaast nauwelijks dat die nieuwe sociale groep zich ook architecturaal wilde uiten maar ook zijn nieuwe verworven status openbaar wilde maken. Het flaneren door de stad, waar die burgerij wat in de pap te brokken heeft, wordt een levensstijl. Alleen zitten de weersomstandigheden niet altijd mee.
Overdekte gaanderijen, een eeuwenoud fenomeen, zijn dan een handige truc: in Italiaanse steden als Bologna, Padua en Turijn waren het al elegante arcades om onder te struinen. Eveneens beschermd tegen een te felle zon zijn de Oosterse bazars zoals de Grote Bazar van Istanboel (ruim 60 straten) uit 1455-1456. Het trekken van rechtstreekse doorsteken, passages om omwegen te vermijden, komen in het Parijs van de late achttiende eeuw en vogue, zoals de Passage du Caire of de Passage des Panoramas, later ook in Londen met de Burlington Arcade. Grootser en geĆÆnspireerd op het Brussels model zijn de imposante Galerie Vittorio Emanuele van Milaan en zelfs de passage in Den Haag.
Afbraak en protest
Ook de Sint Hubertusgalerijen waren (deels) bedoeld als een doorsteek vanaf de Grote Markt naar de Muntwijk. Dat daarmee enkel een gore buurt werd opgepoetst, valt te betwijfelen. Steden in het ancien rĆ©gime waren sociaal gemengd. Zo bevonden zich in de te slopen wijk onder meer het Huis van de Goud- en Zilversmeden (toch geen armoezaaiers), een paar herenhuizen met tuin, een toeristisch hotelā¦
Bijna vijftig panden werden tegen de grond gegooid voor deze stedenbouwkundige verfraaiing. Toen ook al rees er protest. Mensen weigerden hun huizen te verlaten. Volgens het verhaal zou de verontwaardigde barbier Jan Paneel met zijn scheermes zijn keel hebben overgesneden omdat hij zijn woning moest ontruimen. De āZwette Madameā (de zwarte mevrouw), die een wuft huis openhield en dreigde haar klanten te verliezen, spande een proces aan. Tevergeefs. Een rijke, oude vrijster kreeg een hartaanval van angst en woede toen ze ā manu militari – uit haar woning werd gezet.
De heisa tegen de afbraak en de onteigeningen maar ook de economische crisis en de penibele staatsfinanciƫn leidden tot uitstel van de werken. Cluysenaar had het plan ingediend rond 1837 (Belgiƫ was amper zeven jaar onafhankelijk) en pas in 1846 startten de werken. Huizen kunnen onteigend worden maar een straat is van openbaar nut. Zo ontstond een privƩ-publieke samenwerking, waardoor de passage, de straat dus, nu van openbaar nut is maar alle gebouwen van een privƩonderneming.
Cluysenaar klaarde de (opbouw)klus in een recordtempo: 13 maanden om 2 overdekte wandelpassages van meer dan 200 meter lang en 8 meter breed en nog een kleinere dwarspassage, de Prinsengalerij. Op 20 juni 1847 werden de galerieƫn royaal geopend.
Select publiek
De āstad-in-de-stadā was evenwel niet voor iedereen bedoeld; de galerieĆ«n werden met hekken afgesloten en er werd toegangsgeld gevraagd. De entree bedroeg op donderdag en zondag zelfs 25 centiemen. Een brood van 1 kilo ā de hoofdmoot van de voeding van de gewone man en vrouw ā kostte in 1847 in de stedelijke bakkerij 42 centiemen. Een gemiddeld dagloon bedroeg toen ongeveer 2,40 frank.
Kostprijs van de hele immobiliĆ«noperatie bedroeg 2,5 miljoen toenmalige franken. Dat enorme kapitaal werd samengebracht door mede-initiatiefnemer bankier Jean AndrĆ© De Mot, vader van de latere Brusselse burgemeester en beheerder van onder meer de Chemin de fer de Dendre et Waes, een spoorweg-dochteronderneming van de SociĆ©tĆ© GĆ©nĆ©rale, net als de nieuwe SociĆ©tĆ© des Galeries Saint-Hubert. De opbrengst op het ingelegd kapitaal klom tot een interest van ongeveer 10 procent. Vijftig jaar later hadden de aandeelhouders hun geĆÆnvesteerd kapitaal verviervoudigd.
‘Omnibus Omnia’ (Alles voor allen)
Tegen de Belgische drache (plaatselijke ironische omschrijving van druilerig regenweer) bedacht de architect een 8 meter brede glazen paraplu over de āpromenadeā en brede, comfortabele plavuizen. De glazen serre was ingenieus ā net als overlappende schubben van een vis ā opgebouwd met tussenverluchting, zodat er nooit condens ontstond.
Pienter zijn ook de vijf discrete bouwlagen. Het fundament zijn de ondergrondse kelders. Het gelijkvloers telt een honderdtal winkels, tavernes, restaurants, een theaterzaal, een bloemenmarkt, later omgetoverd tot casino en nadien schouwburg. Vervolgens is er een lage tussenverdieping, verlicht met maanvormige vensters. De eerste en tweede verdiepingen tellen (nog) een tachtigtal appartementen en enkele vergaderzalen. En het glazen dak verbergt de 286 mansardekamers voor het dienstpersoneel. Winkels en appartementen werden enkel verhuurd. Goedkoop wonen was het er niet: de huurprijs schommelde tussen 500 tot 1.000 fr. per jaar.
Maar het was een architecturaal en sociologisch evenement en dat zou het ook blijven. Wie zich wou laten zien, trok naar de Koninklijke Galerijen. Lokalen werden ingehuurd door de in 1846 opgerichte liberale partij, maar ook de Association constitutionnelle conservatrice, de toenmalige katholieke partij. Na 1871 troffen er zelfs gevluchte Parijse Communards (revolutionairen) mekaar. De drankgelegenheden lokten artiesten die er de wereld gingen verbeteren of er artistieke roem zochten.
Victor Hugo, de auteur van het epos Les MisĆ©rables maar financieel niet zo miserabel, slenterde er vaak tijdens zijn ballingschap voor de Franse keizer NapolĆ©on III. Hugo had zijn minnares Juliette Drouet in een appartement in de Prinsengalerij geĆÆnstalleerd en kwam er dagelijks op bezoek.
In een wapenwinkel van de Galerie kocht de Franse dichter Paul Verlaine een pistool waarmee hij zijn geliefde Arthur Rimbaud in de hand schoot. Einde van hun relatie, Verlaine de gevangenis in en de wereld een reeks gedichten over geflopte liefde rijker.
Multatuli
Tijdens zijn Brusselse schrijftijd (1859-1860) zou Multatuli, Eduard Douwes Dekker in een cafĆ©-chantant oog hebben gehad voor het zangeresje Estelle. Zij zou hem de inspiratie hebben gegeven voor Saidjah in zijn epos Max Havelaar. Na een bezoek aan het postkantoor ging hij ā volgens zijn brieven – in plaats van als een goed huisvader naar huis, naar het Casino, waar hij Estelle weer zag:
…die mij, hoop ik, de materialen leveren zal voor de passie waarvan ik den platten grond zal afteekenen in mijn eersten roman.
In de zomer van 1860 pent Multatuli aan Tine, zijn wettige eega:
Die Estelle van ’t casino, heeft mij Saidjah doen schrijven. Te lang om uit te leggen… maar ’t is zoo.
En nog:
Denk altyd als ik amourettes heb, of zoo iets, dan heb ik verve… ’t is mij de stof waaraan zich de vlam hecht.
Ook nadat zijn vrouw en kinderen hem in Brussel hadden vervoegd, bleef hij Estelle ontmoeten.
Zo ver- en herbergen de Sint Hubertusgalerijen tal van anekdotes en pikante verhalen. Behalve het culturele kruim van die tijd dat er samenkwam en vergaderde, waren enkele privĆ©vertrekken ook de zetel van het geheime genootschap Les AgathopĆØdes. Heren van stand hielden er hun pseudo-maƧonnieke bijeenkomsten, bedachten er ā discreet en anoniem ā hun farcen en stelden er hun Annulaire AgathopĆ©dique, hun eenmalig jaarboek bomvol maffe dissertaties, samen. Hun motto luidde: Amis comme cochons (vrienden als varkens).
En dat was meer dan honderd jaar voor Jacques Brel (die er ook rondstruinde) zong: Les bourgeois, cāest comme des cochons (de gedegen burgers zijn als varkens).
~ Eliane van den ende
Historicus en cultuurjournalist
Bronnen ā¼
-Paul Grosjean, Galeries Royales (Saint Hubert) ā enkel in het Frans verkrijgbaar – uitgegeven door Ćditions Ventures, 2022.