De moord op de ‘gouden’ trainer-coach Gerrit Kleerekoper

5 minuten leestijd
De gouden ploeg van Gerrit Kleerekoper
De gouden ploeg van Gerrit Kleerekoper, 1928

Dat de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog de vier Joodse turn-vrouwen van de gouden ploeg van de Olympische Spelen in 1928 in Amsterdam vermoordden, is algemeen wel bekend. Maar de moord op hun trainer-coach, eveneens Jood, Gerrit Kleerekoper en zijn gezin veel minder. Kleerekoper had volgens zijn turnsters een groot aandeel in het succes van de ploeg.

Al aan het begin van de oorlog had er een drama plaatsgevonden bij de familie Kleerekoper. Na de capitulatie op 15 mei 1940, besloten Gerrits zuster Mina en haar man Louis Jubels om samen met hun kinderen Mia en Bert, zich op deze dag van het leven te beroven uit vrees voor de toekomst.

Fragment uit het recent verschenen boek van Bab Barens: 'Mijn Olympisch Stadion, deel 2
Fragment uit het recent verschenen boek van Bab Barens: ‘Mijn Olympisch Stadion, deel 2
Op zondag 20 juni 1943, om een uur of negen in de avond, ging de bel aan de Transvaalstraat 136 in Amsterdam, waar het gezin Kleerekoper de laatste maanden voor hun deportatie woonde. Of zij hun noodzakelijke spullen wilden pakken en meekomen. Van daar liepen Gerrit, zijn vrouw Kaatje en hun veertienjarige dochter Elizabeth met hun bagage naar het Krugerplein waar ze in een overvolle tram naar het Muiderpoortstation werden gebracht.

Vanwege de drukte worstelden ze zich bijna een uur lang door de spoortunnel om bij de hal te komen. Op het perron moesten ze vervolgens hun huissleutel bij een ambtenaar inleveren. Na nog een uur wachten verscheen om twee uur ’s nachts een trein en werden ze met nog 55 anderen in een goederenwagon gepropt.

Door een klein kiertje kwam frisse lucht binnen. In het donker schreef Kaatje Kleerekoper met een potlood een boodschap aan haar schoonzus:

We zitten in een goederenwagen en zijn nog niet vertrokken. De stemming hier is perfect. Ik hoop dat je dit kunt lezen. We zitten op de grond met zo’n 55 anderen. Het is, denk ik, kwart over twee in de nacht. We hebben licht van een kaars, maar ik kan vrijwel niet zien wat ik schrijf. Nu, Trien en Leo, een pakkerd van Ger, Ka en Elly.

Om vijf uur in de ochtend was de trein in Zwolle en schreef Gerrit nog een briefkaartje: We hopen elkaar na een niet te lange tijd terug te zien. Voordat ze op 21 juni 1943 in kamp Westerbork aankwamen en geregistreerd konden worden, was het al acht uur in de ochtend en brandde de gloeiend hete zon boven hun hoofden.

Reconstructie van barak 67 in Westerbork
Reconstructie van barak 67 in Westerbork (CC BY-SA 3.0 – Frits Pentenga – wiki)

Op 28 juni, een dag voor het vertrek naar Sobibor, schreef Gerrit op indringende wijze onder welke omstandigheden hij in het kamp Westerbork verbleef. Enige citaten uit de lange brief die hij aan Annie (van der Vegt, een van de deelneemsters van zijn gouden Olympische ploeg in 1928 in het Olympisch Stadion van Amsterdam) schreef:

We zitten in barak 67. De registratie bij aankomst kostte veel tijd. Het onderbrengen van 5.000 à 6.000 mensen valt niet mee. Dat ondervinden we in onze barak in het bijzonder. Deze is meer overbelast dan andere. We moeten slapen met vijf man op drie ijzeren bedden zonder matrassen. Het raam van mijn brik bestaat uit zes dwarse ijzerdraden en vier overlangs. Verschillende keren heb ik geprobeerd om teruggesteld te worden van de eerstkomende transporten. Alles zonder resultaat. De school kan niemand aannemen van iemand die al achtergesteld is en het ziekenhuis heeft mij ook niet kunnen plaatsen voor heilgymnastiek. Dat alles is maar voor enkelen weggelegd. Enige dagen heb ik hier gewerkt, zand scheppen, sloten graven, heiplaggen dragen enz. Er staat nu weer een trein van 48 wagons klaar voor vannacht. We stellen ons er maar op in dat we vannacht om 3 uur erbij zijn. De reis zal niet meevallen, want die ene nacht van 12.00 tot 8.20 uur heeft ons dat geleerd. Geef ook alle turnsters mijn groeten.

Drie uur ’s nachts:

Lieve mensen, zojuist hebben we ons lot vernomen. We moeten ons reisvaardig maken. De reis met onbekende bestemming zal een aanvang nemen. Ik hoop zo vurig alle kennissen en vrienden terug te zien. Wie zal het zeggen? Nogmaals dank aan allen voor de grote kameraadschap en liefde. Gerrit, Ka en Elly.

Op dinsdag 29 juni 1943 vertrekt hun trein naar Sobibor (Polen). Het is het zestiende transport. Daar aangekomen zullen ze, zoals velen voor hen, ruw uit de trein worden gehaald en vervolgens naar de barakken gestuurd om zich daar uit te kleden, zogenaamd omdat ze na de lange en onhygiënische reis gedoucht en ontluisd moesten worden. Vervolgens moest men naakt door het met prikkeldraad en takken omheinde ‘Slangenpad’ naar de gaskamers lopen. Van de vrouwen werden, voor ze naar binnen werden gedreven, eerst nog de haren afgeknipt.

Alle 2.397 gedeporteerden zijn op de vroege ochtend van 2 juli 1943 direct na aankomst vermoord, waaronder Gerrit Kleerekoper, 46 jaar, Kaatje Kleerekoper-Ossendrijver, 47 jaar en dochter Elisabeth (Ellly), 14 jaar.

Stolperstein voor Gerrit Kleerekoper
Stolperstein voor Gerrit Kleerekoper (CC BY-SA 4.0 – Christian Michelides – wiki)

In 2010 jaar, zevenenzestig jaar later, werden onder meer op initiatief van het Olympisch Stadion, Stolpersteine (struikelstenen) gelegd bij de voormalige woon- en verblijfplaatsen van de vier turnsters. Ook bij de Transvaalstraat 136 zijn vier stenen gelegd voor het gezin Kleerekoper.

Gerrit en Kaatje Kleerekoper hadden ook nog een zoon, Leendert, die werkte in kamp Vugt als elektrotechnicus, nadat hij eerst nog in Westerbork had gezeten. Hij schreef een brief aan de oudste zus van Gerrit, Trien (Catharina). Daarin is onder meer te lezen dat hij op 8 juli nog een brief van zijn moeder ontving die ze op maandag 29 juni had geschreven, de dag van hun vertrek naar Sobibor. Leenderts ouders en zus leefden niet meer toen hij de brief las. Twee dagen later werd Leendert op transport gesteld naar Auschwitz. Hij moest in Auschwitz-Monowitz werken als dwangarbeider en is daar ook overleden met als overlijdensdatum 31 juli 1944. Leendert werd eenentwintig jaar.

Wat er met de vier Joodse (gouden) turnvrouwen uit het team van Gerrit Kleerekoper uit 1928 in het Olympisch Stadion is gebeurd, blijft meer dan een halve eeuw onduidelijk. De administratie van de nazi’s was zeer nauwkeurig, maar de kampbewaarders noteerden niet altijd de meisjesnaam van de vrouwelijk slachtoffers. Het is de Nederlander Fred Lobatto geweest die het lot van de vrouwen in de jaren negentig achterhaalde. De vier Joodse turnvrouwen van 1928 en hun trainer-coach, zijn:

  • Estella Blitz – Agsteribbe, 1943 in Auschwitz;
  • Helena Kloot – Nordheim, 1943 in Sobibor;
  • Anna Dresden – Polak, 1943 in Sobibor;
  • Judikeje Themans – Simons, 1943 in Sobibor;
  • Gerrit Kleerekoper, 1943 in Sobibor.

Eén Joodse turnster van de gouden ploeg uit 1928 overleefde de oorlog: Elka de Levie. Dit lukte door samen met haar twee dochters onder te duiken bij diverse boerderijen. Na de oorlog keerde ze terug naar Amsterdam waar ze in de Transvaalbuurt ging wonen. Elka de Levie overleed op 12 december 1979 in betrekkelijke anonimiteit in het verzorgingstehuis Clifford in de Lairessestraat.

Met dank aan het herinneringscentrum Kamp Westerbork

Fragment uit het recent verschenen boek Mijn Olympisch Stadion van oud-sportjournalist Bab Barens die het Amsterdamse stadion beschouwt als zijn tweede huis. In dit tweede deel van zijn boek komen zowel zijn herinneringen aan grote atletische prestaties als alledaagse gebeurtenissen in en rond het stadion voorbij.
0
Reageren?x
×