Op 13 juli 1947 werd van de kansels van de protestantse en katholieke kerken van Nederland een opmerkelijke boodschap voorgelezen. Een dertigtal vooraanstaande NSB’ers erkenden schuld voor hun oorlogsverleden en vroegen om vergeving en verzoening. Een opmerkelijk initiatief zo kort na de oorlog. Een initiatief dat ontstaan was uit de correspondentie van Carolus Huygen – de voormalige secretaris-generaal van de NSB – met dr. C.P. Gunning – de Rector van het Amsterdams Lyceum – en overgenomen werd door het Interkerkelijk Overleg (IKO) van de rooms-katholieke en protestantse kerken in Nederland. In dit artikel zullen wij kort ingaan op de vragen:
- Wie waren Carolus Huygen en dr. Gunning?
- Hoe kwam het initiatief tot de Verklaring tot stand?
- Hoe verliep de conferentie van Wezep?
- Hoe luidde de Verklaring van Wezep?
- Wat was het effect van de Verklaring?
Ing. C.J. Huygen
Carolus Josephus Huygen (1897-1979) werd geboren in Rotterdam, waar zijn vader firmant was van een ingenieursbureau. De zoon studeerde in Delft, was een enthousiast roeier en toneelspeler, maar bracht van zijn studie weinig terecht. Hij behaalde vervolgens in Duitsland het diploma middelbare technische school en kwam, na twee periodes in Italië gewerkt te hebben, in 1928 terug in Nederland. Nadat hij vier jaar in het bedrijf van zijn vader had gewerkt, richtte hij in 1932 een warmte-technisch installatiebedrijf op. Hij was twee keer gehuwd. Uit het eerste huwelijk kreeg hij een dochter, die jong overleed, uit het tweede met Maria Wilhelmina van Buuren (1906-2003) drie zonen: Erik (1938-2015), Karel (1940) en Frederik (1943).
Carolus Huygen sloot zich, getuige zijn stamboeknummer 1531 (Rost van Tonningen had bijvoorbeeld stamboeknummer 76.000), al heel vroeg aan bij de NSB. Hij werd als betrouwbaar medewerker van Anton Mussert betrokken bij de oprichting van de “Mussertgarde”, een elitegroep uit de partij, die gevormd werd met het oog op een beoogde staatsgreep in de jaren 39-40. Hij voerde het bevel over de Amsterdamse afdeling, die vergaderde op de Overtoom in een zaaltje van de Hollandsche Manege.
In september 1940 werd hij door Mussert benoemd tot secretaris-generaal van de NSB en belast met de algehele coördinatie in de partij. Het was een onbetaalde baan. In zijn levensonderhoud voorzag hij door de aandelen van zijn bedrijf te verkopen. Tevens ontving hij als ‘persoonlijk adviseur’ een bijdrage van Holdert, de eigenaar van de Telegraaf. Tijdens zijn verblijf op het hoofdkwartier van de NSB aan de Maliebaan in Utrecht schreef hij een handleiding over ‘Intern Tuchtrecht’. Daarnaast verschenen in NSB-bladen regelmatig artikelen van zijn hand, meestal interne partijverordeningen betreffend.
Het gezin woonde van voorjaar 43 tot september 44 in Bilthoven in de latere villa ‘De Berenpan’ aan de Soestdijkseweg, schuin tegenover Jagtlust, het door de Duitsers gevorderde gemeentehuis. Hij huurde het van Van der Borch, de toenmalige op 14 mei ontslagen burgemeester van De Bilt. Na Dolle Dinsdag vluchtte Huygen met zijn gezin naar Stadskanaal waar hij onderdak vond in Huize ter Marse bij het echtpaar Maarsingh, de gevolmachtigde van Mussert voor Groningen en Drenthe. Hij werkte in Assen en hield zich daar bezig met het treffen van voorzieningen voor gevluchte NSB’ers.
Vlak voor de capitulatie voegde hij zich bij Mussert in Den Haag en werd daar op 7 mei gearresteerd. Hij werd in 1949 veroordeeld tot twintig jaar, wat in hoger beroep in 1950 werd teruggebracht tot achttien jaar. Hij kreeg in 1955 een jaar gratie en kwam in 1956 vrij. Zijn vrouw werd met de drie kinderen in april 1945 geïnterneerd in Musselkanaal. Zij kwam daarna in Kamp Amersfoort terecht, waar zij voorjaar 46 werd vrijgelaten. De kinderen woonden in die tijd bij een tante in Hilversum. In 48 vertrokken de twee oudsten naar een pleeggezin in Limburg. In 1957 werd het gezin herenigd in Hoogeveen, waar Carel Huygen een betrekking gevonden had bij een conservenfabriek.
Dr. C.P. Gunning
Christiaan Pieter Gunning (1886-1960) was oprichter en eerste rector van het Amsterdams Lyceum. Hij had klassieke talen gestudeerd en was gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam. Kortom een wetenschapper met pedagogisch inzicht. Daarnaast was hij een overtuigd en gewetensvol gelovige. Dat laatste kwam publiekelijk tot uitdrukking in zijn houding tegenover de anti-joodse maatregelen van de Duitse bezetters. En die accepteerden zijn protesten niet. Gunning werd opgepakt en via de beruchte Euterpestraat als gijzelaar naar concentratiekamp Amersfoort afgevoerd. Een ‘Durchgangslager’ en niet de prettigste plaats om te verblijven in die jaren. De leiding was er in handen van de na de oorlog spoorloos verdwenen Walter Heinrich, de voorganger van de totaal ontspoorde Karl Peter Berg.
In 1946 bracht Gunning verslag uit van zijn tijd in kamp Amersfoort: Op de Schoolbanken in het P.D.A. Wat ik heb ervaren en geleerd in het Concentratie-kamp te Amersfoort Januari – April 1942. Een zeer persoonlijke beschrijving door enerzijds een onverzoenlijk bestrijder van nazi-methoden en anderzijds een vergevingsgezind christen. Het was dit boek dat Carel Huygen in de Strafgevangenis op het Wolvenplein in Utrecht onder ogen kreeg en leidde tot een briefwisseling met Gunning.
De weg naar Wezep
De om en nabij twaalf jaar dat Huygen gevangen zat, bracht hij door in veertien gevangenissen, cellenbarakken, huizen van bewaring en kampen. Daarvan zullen de eerste twee jaren tot mei 1947 de belangrijkste zijn geweest voor zijn ontwikkeling. De bewaard gebleven dagboeken en brieven aan zijn vrouw getuigen daarvan.
Op 11 oktober 1945 wordt hij vanuit de Cellenbarakken in Scheveningen overgeplaatst naar de strafgevangenis aan het Wolvenplein in Utrecht. Daar krijgt hij van de hoofdonderwijzer van de gevangenis, die daar onder andere de bibliotheek beheert, een schoolschrift en begint hij officieel zijn dagboek (in de periode 7 mei – 9 oktober heeft hij clandestien op losse velletjes wc-papier korte potloodaantekeningen gemaakt).
In de laatste maanden van 1945 vindt bij hem een dubbele bekering plaats: hij zweert het nationaal-socialisme af en keert na vele jaren terug naar het geloof van zijn jonge jaren, het katholicisme. Dit proces is in zijn dagboek op de voet te volgen. Op 4 november schrijft hij:
“Ik ga meer denken over nat. socialisme in verband ook met mijn gesprekken met v. Braam en v. Berkum.1 Mijn meening dat het nat. soc. niet tot een goed resultaat kon komen door het leidersbeginsel wordt elken dag sterker. Ik ben verheugd, dat ik in Den Haag door een rechercheur aan Mussert liet vragen of hij mij wilde ontslaan van mijn eed. Ik ben vrij, bleef trouw tot de laatste minuut. Een nieuw leven ligt echter voor me. Ik begin mij hiervan bewust te worden en het geeft me rust.”
Op 7 december kan hij voor het eerst in een brief aan zijn vrouw, die dan nog opgesloten zit in het voormalig kamp Amersfoort, zijn veranderd inzicht over het nationaal-socialisme meedelen. En begin januari 1946 noteert hij:
“Ik ben Goddank in mijn denken volledig omgevormd. Ik geloof zelfs, dat ik andere mensen fanatiek anti-nat. soc. zou kunnen maken, voor zoover ze het nog niet zijn.”
Parallel aan deze afzwering van het nationaal-socialisme loopt Huygens terugkeer naar het katholieke geloof. Daarin speelt zijn contact met de gevangenisaalmoezenier pastoor Mets een belangrijke rol. De eerste ontmoeting tussen beiden vindt op 15 november plaats. In daarop volgende bezoeken geeft Mets hem boeken over het katholieke geloof ter bestudering. Op kerstdag noteert Huygen: Voelde vrede in mijn hart komen. Ik vond het vreeselijk dat ik niet kon communiceren. Op 23 februari komt Mets met een verlossend bericht: de Officiaal2 heeft er in toegestemd dat Huygen de sacramenten mag ontvangen. En drie dagen later is het zover: Vandaag een zéér bijzondere dag. Ik heb in de cel gebiecht. Wat een geluk! Ik heb mij nu geheel met Kerk en Geloof verzoend. Een week later ontvangt hij voor het eerst de heilige communie.
In dezelfde periode, waarin Huygen zich van het nationaal-socialisme afwendt en weer katholiek wordt, gaat ‘het probleem van de politieke gevangenen’ voor hem spelen. Daarmee wordt een proces in gang gezet dat anderhalf jaar later zal leiden tot de Verklaring van Wezep.
Op 11 december 1945 schrijft hij in zijn dagboek dat hij met de hoofdonderwijzer gepraat heeft over zijn zorgen over het lot van die duizenden medeleden van de NSB, die zich fatsoenlijk gedragen hebben (De haat moet verdwijnen, de kloof moet worden gedempt.) Hij hoopt dat ze tot hetzelfde inzicht zullen komen dat hijzelf verworven heeft. Een maand later noteert hij:
“Gisterenavond in mijn bed overwoog ik plotseling of men mij na mijn veroordeling niet zou kunnen gebruiken om in de kampen voor leden van de N.S.B. te spreken in den geest van mijn verdediging.”
Rechercheur Braam blijkt op dezelfde lijn te zitten. Tijdens een van de verhoren oppert hij het denkbeeld dat Huygens gewijzigde ideeën in de kampen bruikbaar zouden kunnen zijn, eventueel door Huygen zelf voorgedragen. Op 18 februari 1946 komt de hoofdonderwijzer met het nieuws dat hij met de directeur over Huygens idee gesproken heeft. Deze vindt het een experiment waard, maar ziet meer in een op papier gezette verklaring dan toespraken van Huygen in de kampen. In ieder geval zou het de regering moeten zijn om over het plan een beslissing te nemen.
En dan, op 27 mei 1946, komt de persoon van dr. Gunning, de rector van het Amsterdams Lyceum, in beeld. Huygen noteert in zijn dagboek:
“Lees met veel instemming thans ’t boek van dr. Gunning: Op de schoolbanken v/h P.D.A. Ik heb zin om die Gunning eens te schrijven.”
Het wordt een lange brief. Huygen ondertekent niet met zijn naam, maar met zijn gevangenisnummer. Hij schrijft dat hij zich tot Gunning richt omdat deze ondanks zijn ervaringen in kamp Amersfoort geen haat uitdraagt. En hij kan zich vinden in Gunnings ideeën met betrekking tot “de opbouw van onze Volksgemeenschap”. Hij hoopt dat Gunning iedere poging tot verzoening tussen goede en foute Nederlanders zal steunen, want hij is bang dat de straffen die de politieke gevangenen te wachten staan de kloof tussen goed en fout alleen maar groter zullen maken.
Het duurt een paar weken voordat de gevangenisdirectie toestemming verleent tot het versturen van deze brief. Op 3 juli komt de hoofdonderwijzer een brief van Gunning brengen. Deze wil graag corresponderen en de naam van de gevangene weten. Een paar dagen later komt pastoor Mets op bezoek: hij heeft, na de brief van Huygen gelezen te hebben, zowel aan Gunning geschreven als aan de minister van justitie Van Maarseveen en Huygen aanbevolen als objectieve berichtgever over de NSB.
De gevangenisdirecteur acht een mondeling contact tussen Huygen en Gunning beter dan een correspondentie en zo vindt op 23 augustus op diens kamer een eerste kennismaking tussen hen beiden plaats. Het wordt een hartelijk gesprek. Gunning ziet wel iets in het plan van Huygen en overweegt om contact op te nemen met het Directoraat-Generaal van de Bijzondere Rechtspleging, alhoewel hij zegt daar niet teveel van te verwachten. Ook zal hij met pastoor Mets contact opnemen.
Een paar weken later meldt de aalmoezenier dat hij op een verjaardagspartijtje een lang onderhoud met minister Van Maarseveen heeft gehad. Deze gaf aan dat hij op dit moment alleen in kan gaan op voorstellen van organisaties, niet van particulieren. Op 11 september krijgt Huygen het bericht dat Gunning aan Mets per brief het voorstel gedaan heeft om een door tien vooraanstaande rooms katholieke en protestantse geestelijken en leken ondertekend stuk te zenden aan het Directoraat-Generaal van de Bijzondere Rechtspleging (DGBR) met het voorstel in te gaan op Huygens plannen. Mets en Gunning benaderen vervolgens verschillende hoogwaardigheidsbekleders, onder wie de Officiaal, kardinaal de Jong en de voorzitter van de Hervormde Nederlandse Synode dr. Gravemeyer. Mets verzoekt Huygen een ‘manifest’ op te stellen waarmee hij mensen voor medewerking aan het plan kan benaderen. Huygen maakt een eerste opzet en legt een lijst aan van vooraanstaande ex-NSB’ers die mogelijk bereid zijn het manifest te ondertekenen. Op basis van kritiek van Gunning schrijft hij een tweede versie, waarmee Gunning samen met de Officiaal op 15 oktober naar Den Haag gaat voor overleg met het DGBR. Dat overleg verloopt goed; de directeur-generaal zal de minister van Justitie benaderen en de zaak overdragen aan het Toezicht Politieke Delinquenten.
Maar dan gebeurt er maanden lang niets. Het Directoraat-Generaal laat niet van zich horen en ook Gunning kan daar niets aan veranderen.
Uiteindelijk komt de laatste op 6 maart 1947 bij Huygen op bezoek: hij heeft de afgelopen maanden gesprekken gehad met vele intellectuelen en is tot de conclusie gekomen dat de tekst van het manifest kernachtiger moet, geschikt voor pakkende publicatie op aanplakzuilen en in bladen. VVerder heeft hij van Nico Sikkel3 toestemming gekregen om Huygen onbeperkt te bezoeken.
Op 19 maart komt Gunning opnieuw op bezoek. In overleg met onder andere kardinaal de Jong is besloten dat het project het beste gelanceerd kan worden door het Interkerkelijk Overleg (IKO). Binnenkort gaat hij op audiëntie bij Van Maarseveen. Hij heeft zelf een nieuwe versie van het manifest geschreven, die naast de tekst van Huygen gelegd wordt. Beide versies worden in elkaar geschoven. Deze tekst zal Gunning bij Van Maarseveen op tafel leggen. Huygen zegt dat hij een lijst van vijftig mogelijke ondertekenaars heeft opgesteld en noemt uit z’n hoofd een stuk of tien namen.
In de week daaropvolgend worden achttien brieven verstuurd en op 12 april komt Gunning op bezoek met een mager resultaat: hij heeft tot dan toe slechts vijf antwoorden ontvangen en geen daarvan met positief resultaat. Twee weken later is de oogst groter; de reacties lopen uiteen, maar niemand heeft nog ondertekend. Gunning ziet twee mogelijkheden: ofwel de mensen samen brengen, bijvoorbeeld in kamp Wezep, ofwel hen afzonderlijk in hun kampen bezoeken, dat laatste door Gunning. Voor die tweede mogelijkheid voelt Huygen niets en ook Sikkel is daar geen voorstander van. Gunning meldt nog dat hij met de Officiaal Van der Loo overlegd heeft. Deze zal minister Van Maarseveen benaderen om mogelijkheid 2 -een samenkomst van de mogelijke ondertekenaars in kamp Wezep – te bepleiten.
De zaak komt nu in een stroomversnelling. Op 24 mei is Gunning weer op bezoek: alles is nu voor 100% geregeld. De vijf Procureurs-Fiscaal hebben volledige medewerking toegezegd en er zullen negenentwintig oud-NSB’ers in kamp Wezep bijeen komen. Na afloop van deze bespreking bidden Gunning en Huygen gezamenlijk in grote dankbaarheid.
En dan breekt de grote dag aan. Op 27 mei gaat Huygen in een overvolle, snikhete trein naar Zwolle en vandaar door naar kamp Wezep. Zijn eerste indruk daar is overdonderend:
“Prachtige omgeving, zand, dennen: een echt vacantie-oord. Ingeschreven bij administratie. Zag direct een paar bekenden loopen. Sterk gevoel van bevrijding, open lucht, geen ijzeren staven. Heerlijk, heerlijk!!”
De conferentie van Wezep
Het is anno 2021 wellicht moeilijk meer voor te stellen dat na overleg met de regering het al in 1947 – zo kort na de oorlog, terwijl de wonden van de oorlog nog zo vers waren – een dertigtal vooraanstaande NSB’ers werd toegestaan, om onder auspiciën van het IKO, enkele dagen bijeen te komen in kamp Wezep teneinde gezamenlijk een verklaring op te stellen met een schuldbewust en verzoenend karakter.
Maar in justitiekringen en daarbuiten, onder meer bij de leiding van de Kerken, was het besef gegroeid dat – door verbittering over hun internering en het vasthouden aan het oude gedachtegoed – de terugkeer van tienduizenden ex-NSB’ers in de maatschappij een probleem kon gaan vormen. Van deze zevendaagse conferentie is een gedetailleerd en afstandelijk verslag bewaard gebleven, van de hand van L. Lindeman, voormalig redacteur van Volk en Vaderland.
Het lijkt achteraf een bijna onmogelijke opgave: een dertigtal vooraanstaande leden van de partij, uit diverse kampen, met twee jaar meestal bittere4 kampervaring, die elkaar al een paar jaar niet meer gesproken hadden, werd bijeengebracht om in een tijdsbestek van zeven dagen een verklaring op te stellen. Een verklaring waarin zou werden erkend…
“…op welke gronden wij ongelijk hebben gehad en gefaald hebben met als doel het wekken van een beter begrip aan beide kanten van de draad (prikkeldraad), met ook een verklaring omtrent onze houding gedurende de oorlogsjaren.”
De conferentie wordt geopend op dinsdag 27 mei om 15.00 uur. Voor de eerste dagen is een selectie gemaakt van elf uit de beoogde dertig ondertekenaars van de Verklaring. Doel is om tot een voorontwerp te komen dat donderdag 29 mei aan de voltallige vergadering van circa. dertig man kan worden voorgelegd. De leiding van de conferentie heeft ds. Moll van Charante, de protestants-geestelijk verzorger van kamp Wezep, daarin bijgestaan door dr. C.P. Gunning. Hij staat, vertelt hij, onder ambtsgeheim: U kunt mij dus beschouwen als een van U. De belangrijkste eis die van hogerhand was gesteld, is dat de deelnemers aan de besprekingen geen contact mogen hebben met de overige kampbewoners. Het initiatief tot de conferentie is genomen door Huygen en er is vervolgens voorwerk verricht door een groep van drie. Een van hen, mr. De Rijke, krijgt vervolgens de leiding van de besprekingen.
Allereerst wordt besloten zich met een eventuele nog op te stellen Verklaring te richten tot de gezamenlijke Kerken, door bemiddeling van het IKO (Interkerkelijk Overleg). Een stuk in de vorm van een kerkbrief, die van alle kansels voorgelezen kan worden. Er liggen een aantal concepten. Het concept-Huygen, waarin alleen gesproken wordt over schuld. En enkele andere, waarin naast de erkenning van schuld ook de motieven genoemd worden om lid van de NSB te worden en tijdens de oorlog te blijven. Kortom: erkenning van schuld naast in mindere of meerder mate rechtvaardiging van handelen.
Wat betreft dat laatste wijst Moll van Charante op het dreigend gevaar van misbruik van een dergelijke rechtvaardiging door onverzoenlijke tegenstanders. Vanaf het allereerste moment heeft dat argument meegespeeld. De ruimte voor verdediging van ingenomen standpunten is beperkt in 1947. Moll van Charante stelt vervolgens voor twee stukken te onderscheiden: een voor de kansel met alles wat ons smart en een tweede bestemd voor de kerkelijke pers waarin de motieven welke toen tot ons handelen hebben geleid worden opgenomen.
De planning is als volgt: de geselecteerde groep van elf zal een concept opstellen dat vervolgens door de voltallige groep van circa dertig ondertekenaars op donderdag 29 mei zal worden bediscussieerd. Op vrijdag komt het IKO bijeen, zodat het voorontwerp dus op vrijdag gereed moet zijn. Op maandag 2 juni zal dan een “hoge representatie” van het IKO de conferentie bezoeken, waarna de deelnemers de verklaring zullen ondertekenen.
Met dit strakke schema start de conferentie. De aandacht richt zich allereerst op de schuldbelijdenis. Het tweede stuk, nu nog ‘toelichting’ genoemd, komt later aan bod. De meningen zijn verdeeld, niet iedereen is zich van zware schuld bewust. Ontwerp volgt op ontwerp. Men is bereid om fouten te erkennen, maar het gaat de meesten te ver om te belijden in alle opzichten gefaald te hebben. Op woensdag wordt een redactie gevormd en een ontwerp opgesteld. Dit wordt donderdag door de voltallige groep van beoogde ondertekenaars besproken. Weer ontstaat uitgebreide discussie.
Opnieuw wordt een redactie-commissie aangewezen met de opdracht vrijdagmorgen een nieuw ontwerp gereed te hebben. Lindeman verzoekt zijn plaats door een ander te doen innemen omdat hij zich onbekwaam acht in termen te schrijven die passen bij het milieu, waarvoor het stuk bestemd is (en tevens omdat hij het niet eens is met de inhoud), maar neemt desalniettemin in de commissie plaats. Na bezoek van Gunning verlaten Moll en Gunning de bijeenkomst, en wordt verder vergaderd over de toelichting. Vrijdagmiddag wordt het nieuwe ontwerp schuldbekentenis besproken. Op verzoek van de aanwezigen worden als deelnemers aan de conferentie Stroïnk en Reitsma uitgenodigd, beiden oud-officier en Oostfrontsoldaten. Het ontwerp schuldbekentenis wordt vervolgens door het overgrote deel der aanwezigen aanvaard.
Aan een nieuw concept toelichting wordt de zaterdag gewerkt, een uiteenzetting van de motieven die geleid hebben tot ons handelen tijdens de bezetting. Zondagmiddag wordt verder vergaderd. Over het algemeen gaat men akkoord met de tekst. Echter niet Moll van Charante en Gunning. Charante merkt op dat met deze toelichting de conferentie als mislukt moet worden beschouwd. Gunning is het met hem eens. Beiden verlaten de vergadering en zullen pas terugkeren op verzoek van de aanwezigen. Er ontstaat verwarring. Vervolgens wordt een drietal afgevaardigd om te onderzoeken waar precies het probleem ligt. Dat blijkt in de woordkeus te liggen die teveel reactie oproept. De vergadering besluit daarop een nieuwe verklaring op te stellen. Zo geschiedt en Moll en Gunning gaan met de nieuwe tekst akkoord.
Op maandag 2 juni worden de stukken in juiste vorm gereed gemaakt, een afvaardiging van het IKO bezoekt Wezep en de Verklaring wordt in grote meerderheid getekend. Niet getekend wordt door: dr. Winkler Prins (die al in 1937 uit de NSB was gestapt), Lindeman en Stroïnk. Lindeman licht toe dat hij niet tekent omdat hij zich niet kan verenigen met de wijze waarop dit gezegd wordt, en met de sfeer waarin het gebracht is. Ook Alofs tekende niet, evenals de zieke mr. De Rijke.
Bij de opening van de conferentie had Moll van Charante benadrukt: als datgene wat wij produceren willen van waarde is, wordt het een historisch stuk. Dat werd het niet. Enkele weken later ging in Indië de Eerste Politionele Actie van start. De Verklaring raakte op de achtergrond en – zoals wij nu 75 jaar later kunnen constateren – compleet in de vergetelheid.
De Verklaring van Wezep
B O O D S C H A P
van het Interkerkelijk Overleg ten deze vertegenwoordigende
- de Nederlandsche Hervormde Kerk,
- de Roomsch-Katholieke Kerk,
- de Gereformeerde Kerken in Nederland,
- de Oud-Katholieke Kerk,
- de Christelijk Gereformeerde Kerk,
- de Evangelisch-Luthersche Kerk,
- de Hersteld Evangelisch-Lutherse Kerk,
- de Remonstrantsche Broederschap
- de Algemeene Doopsgezinde Societeit,
- de Unie van Baptiste Gemeenten en
- de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten.
In de oorlogsjaren hebben de Kerken van Nederland tegen alle boosheid en geweld, ons volk door de bezetter en zijn geestverwanten aangedaan, openlijk getuigd van het Evangelie van Jezus Christus.
Ook hebben zij gebeden om inkeer en berouw van allen, die, als vijanden van ons volk, dit op zo velerlei wijze de lijdensweg hebben doen gaan.
Schouder aan schouder met hen, die vanuit hun verborgen schuilhoeken te vuur en te zwaard de vijand afbreuk deden, hebben de Kerken inhoud en uiting gegeven aan de geest van verzet, die in het volk leefde.
Na de oorlog echter hebben de Kerken een en andermaal ook eigen volk en Overheid moeten roepen tot het betrachten van gerechtigheid en barmhartigheid naar Christus’ wil.
Bij de behandeling van de politieke gevangenen in de kampen en daarbuiten, uitte zich in ons volk – geïnfecteerd door de geest der bezetters – een geestesgesteldheid, een Christelijk volk onwaardig, in strijd met de beste tradities van ons land en weinig geschikt om deze mensen te overtuigen van ongelijk en schuld.
Zo is ons volk nog al te veel geneigd, om – met voorbijgaan aan eigen zonde op velerlei terrein – het recht in eigen hand te nemen en hen uit te bannen, die reeds door de Overheid zijn gestraft en vroeg of laat door haar in de samenleving worden teruggebracht.
Op grond van dit haar getuigenis in en na de oorlog, achten de Kerken zich geroepen thans ook gehoor te geven aan het verzoek van een 25-tal politieke gevangenen, die allen in de nationaal-socialistische beweging een vooraanstaande plaats hebben ingenomen, om aan het Nederlandse volk een erkenning van schuld en een getuigenis over hun houding tijdens de oorlog over te brengen.
Voor schuld-erkenning en getuigenis beide dragen uiteraard de opstellers de volle verantwoordelijkheid.
De eerste luidt aldus:
B E L I J D E N I S
Sinds twee jaren gaan wij, die allen op enigerlei wijze leiding hebben gegeven aan organen en gedachten van het nationaal-socialisme in Nederland, gebukt onder de last van een gedwongen zwijgen, des te drukkender naarmate een groeiend inzicht in ons dwalen en falen ons maande tot een belijdenis en een verklaring.
Wij leggen deze belijdenis en de daarbij aansluitende verklaring af tegenover het Nederlandse volk, dat in begrijpelijke verontwaardiging ons mede schuldig verklaart aan het bittere leed, tijdens vijf jaren bezetting ondergaan. Moge ons woord mede worden verstaan door de velen die ons lot delen en die in dikwerf beperkter verantwoordelijkheid te goeder trouw met ons de rampzalige weg der verbondenheid met de bezetter zijn gegaan.
Tussen ons, die een geringe minderheid waren en de overweldigende meerderheid van ons volk vormt een afgrond van beproevingen een kloof welke menselijke goede wil alleen nauwelijks schijnt te kunnen overbruggen.
Daarom is het slechts met uiterste schroom, dat wij deze belijdenis neerleggen in het midden van ons volk.
Mede door eigen toedoen een geïsoleerde plaats in de Nederlandse volksgemeenschap innemende, leefden wij menigmaal in laakbare achteloosheid voorbij aan de eigenlijke strekking en de heilloze gevolgen van maatregelen ons volk door de bezetter opgelegd.
Wij belijden in het aangezicht van de ontstellende feiten, welke eerst in de loop der laatste twee jaren in volle omvang tot onzer kennis kwamen, dat wij dikwerf hebben gezwegen, waar spreken geboden was, en een samenwerking met de bezetter hebben gehandhaafd, waar deze verbroken had moeten worden.
En wanneer wij dan, met diepe beschaming, denken aan de vervolgden, de weggevoerden, de gemartelden, de terechtgestelden, vermoorden, aan de demonische vernietiging van Joodse mannen, vrouwen en kinderen, dan verstaan wij hoe ons volk ons iedere betuiging van saamhorigheid met de bezetter heeft aangerekend.
Een tragische verwarring van eigen gedachtengoed en vreemde totalitaire ideologieën, maakte ons blind voor de huiveringwekkende consequenties, waartoe deze moesten leiden, hoezeer dringende en ondubbelzinnige stemmen waarschuwden, dat deze ideologieën fundamenteel in strijd waren met de beginselen van het Christendom.
Het is een smartelijk, neerdrukkend verdriet, dat de herinnering aan deze, onze dwalingen opwekt. Maar tegelijkertijd heeft zij ons gedreven tot een bezinnend indringen in het wezen van dit ons menselijk tekort. En ons aldus dwingend voor de schuldvraag gesteld.
Het was ons een innerlijke behoefte het antwoord op die vraag in alle oprechtheid en in alle openhartigheid toe te vertrouwen aan de Kerken, die in en na de bezettingsjaren een zo vast middelpunt vormden, waar een ontredderd volk zijn troost en betrouwen vond. Moge hun stem deze belijdenis, waarin ons falen is vervat, vertolken. Wij hopen ernstig, dat ons volk ondanks alles wat ons gescheiden heeft, deze belijdenis zal willen aanvaarden voor wat zij is, een oprechte poging de nog schrijnende wonden te helpen helen.
Besef van onze schuld, bovenal jegens God, de allerhoogste, voor wiens oordeel wij allen moeten buigen, doet ons biddend vragen, dat Hij ons moge vergeven, ons volk moge bewaren voor blijvende haat en ons en onze lotgenoten voor een verbittering, die ons de weg naar verzoening zou versperren.
(Voor de ondertekening zie de hieronder volgende verklaring, die in nauw verband met de bovenstaande schulderkenning moet worden gelezen).
Tot zover deze schulderkenning.
God alleen is het, Die de harten der mensen kent.
Terwijl de Kerken dit diep beseffen, hebben zij geen vrijheid gevonden haar tussenkomst te weigeren bij het doorgeven van deze gewetenskreet.
Zij vragen U te luisteren naar deze schulderkenning met de bede, dat deze en de andere politieke gevangenen zich met ons allen gesteld mogen weten onder de oordelende en vergevende Liefde van de Vader van onze Heer Jezus Christus.
Onder heel ons volk moge deze schulderkenning dan ook mede werken tot geestelijke vernieuwing, tot bewustwording van eigen schuld en de weg openen tot een samenleven met elkander naar de eis van het Woord Gods.
Dan zullen, naar Zijn heilige wil, gerechtigheid en barmhartigheid doorbreken overal, waar zij thans worden gemist.
Vele wonden in en na de oorlog aan beide kanten geslagen, zullen dan tot genezing kunnen komen.
Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.
Zijn heil is nabij degenen, die Hem vrezen, opdat in ons land eer wone (Ps. 85:10).
Namens het Interkerkelijk Overleg
Ds. H.J. Dijckmeester, wnd. voorzitter
Dr. H.M.J. Wagenaar, secretaris.
V E R K L A R I N G
In een belijdenis, gelegd in de handen der Kerken, hebben wij ons in diepe bewogenheid gedrongen gevoeld uit te spreken, dat wij in de zware jaren van ons volksbestaan, die achter ons liggen, schuld op ons hebben geladen.
Indien wij nu aan die belijdenis toevoegen een verklaring van onze houding tijdens de bezetting en daar vóór, dan doen wij dit niet om daarmede aan de waarachtigheid van ons belijden iets af te doen, maar als een noodkreet aan het Nederlandse volk om ons in de diepte van de geestelijke strijd, waarin wij nu leven, te willen begrijpen.
Wij zijn met smartelijke verbazing vele verhoudingen in een ander licht gaan zien en de feiten, die wij hebben ervaren doen ons onszelf met ontzetting en verslagenheid afvragen hoe is dit alles mogelijk geweest! Immers, wij hebben met diepe beschaming moeten vaststellen, ons te hebben bevonden aan de zijde van hen, die verantwoordelijk zijn voor afschuwelijke misdaden.
Wij begrijpen nu de opvattingen van al diegenen uit ons volk, die zich tijdens de oorlog tegen de bezetter keerden en zich van ons afwendden. Wij kunnen er niet aan ontkomen toe te geven, dat onze verhouding tot de bezetter hun hiertoe het recht gaf en hen wel diep moest grieven.
Wij staan geschokt tegenover het grote onrecht en het bittere leed, dat ons volk is aangedaan. Wij doen nochtans een ernstig beroep naar ons te willen luisteren. Niet omdat wij zouden willen trachten onszelf te ontlasten, doch omdat wij Nederlanders waren, zijn en willen blijven en dààrom nimmer willens en wetens verraad hebben gepleegd.
Wat de oorlogsdagen van Mei 1940 betreft: moge ons volk toch kennis nemen van de officiele verklaringen, die de ons diep grievende beschuldiging van landverraad in die dagen afdoende weerleggen.
Wat deed ons vóór de oorlog nationaal-socialist worden? Men gelove ons als wij met grote ernst zeggen, dat in ons leefde een diep geworteld verlangen naar sociale gerechtigheid en nationale verheffing.
Wat heeft ons er toe bewogen ná Mei 1940 nationaal- socialist te blijven? Wij konden ons niet losmaken van de overtuiging, dat de vernietiging van Duitsland gelijk zou staan met een onvermijdelijke chaotisering van Europa en als gevolg daarvan de ondergang ook van ons vaderland. Wij hoopten door onze inspanning de kansen op een Nederlands herstel na de oorlog te behouden.
Wij weten, dat er profiteurs en misdadige elementen in onze gelederen zijn geweest. Men mag het geheel daar echter niet mee vereenzelvigen.
Wij pleiten met klem voor de goede trouw van zo velen – en daarbij denken wij met name aan het eenvoudige lid – die, volgende de leiding, meenden het beste te doen voor het Nederlandse volk. Maar bovenal voor de tienduizenden – voornamelijk jongeren uit onze gelederen – die zich voor enige wapendienst meldden en nu het zwaarst worden getroffen, terwijl de verantwoordelijkheid voor hun daad op onze schouders ligt. Velen gingen in de heilige overtuiging voor hun land te strijden, bereid het allerhoogste offer, dat van hun leven, te brengen.
Moge God, Die de harten kent, in Zijn genade, de eerlijke bedoeling van hun offer aanvaarden.
De bewogenheid, waarin wij nu leven, dringt ons er toe nog over vele dingen te spreken. Wij zwijgen echter.
Mogen onze belijdenis en deze verklaring door ons volk ontvangen worden met dezelfde ernst, waarmede wij deze hebben uitgesproken.
G.C. Blom,
J.H.L. de Bruin,
K.A. Enklaar,
Mr. H.M. Fruin,
Dr. F.P.Guépin,
J. W. Baron van Haersolte van Haerst,
Ir. C.J. Huygen,
W.R. Jager,
Dr. K. Keyer,
L.P. Krentz,
Mevr. E. Kröller-Schäfer,
Ph. van der Land,
Jb. Maarsingh,
H.C. van Maasdijk,
H.C. Nije,
N. Oosterbaan
C. ter Poorten,
C.L. Reitsma,
Mr. W.J. Schönhard,
Mr. A. Semplonius,
Mr. F.C. Stähle
P. Tammens,
G.F. Vlekke,
M. Zwiers
Ontvangst en kritiek
De reacties waren, zoals te verwachten viel, zeer verschillend. Van afstandelijk tot emotioneel, van accepterend tot afwijzend. Niet van alle kansels werd de Verklaring voorgelezen. Soms alleen de schuldbekentenis. Vooral de toelichting op de motieven riep verzet op. Een voorbeeld van zo’n negatieve reactie, waaruit overigens ook angst spreekt, is de volgende. De burgemeester van Doetinchem beweerde dat er in kringen van losgelaten NSB’ers en SS’ers gesproken werd van een ‘stunt’ waarmee de vijfentwintig ondertekenaars de kerken zover gekregen hadden om hun schuldbekentenis af te kondigen. Hij zou met eigen oren uit bijeenkomsten van oud-delinquenten gehoord hebben dat ze zich voorbereidden op hun ‘toekomst, wanneer hun tijd aanbreekt’. Hij was bang – sterker, wist zeker – dat het geen mensenleven zou duren voor we weer onder hun juk zouden leven. Iedereen die goed kijkt en luistert wist dat, En dan moeten deze mensen naastenliefde ontvangen? Veel goede Nederlanders leefden nog in nood zonder uitzicht op snelle verlichting,
…en dan zijn er toch landgenoten die NSB’ers willen helpen aan baantjes en met teruggave van spullen en door hen vrij te pleiten voor ze vrijkomen. Die hen helpen onderduiken en clandestien vergaderen, oefenen al dan niet met wapens. Uit: Correspondentie C.P. Gunning; NIOD Inventarisnummer 70
Wat ook opvalt is de soms bijna dankbare reactie van foute Nederlanders, dankbaar dat er een poging tot verzoening werd gedaan. Hun isolement was heel groot, ook wanneer ze niet tot de zware gevallen behoorden.
Het is ons niet gelukt om een officiële verklaring van de CPN te vinden, een van de verzetspartijen bij uitstek. Het verleden van de CPN valt niet zo makkelijk te achterhalen. Aangenomen kan worden dat deze reactie zeer afwijzend zal zijn geweest.
Slechts weinigen waren zo kort na de oorlog bereid om dezelfde afstand in acht te nemen als de destijds bekende predikant ds. Buskes:
“Als God de ongerechtigheden gadeslaat van de NSB’er en landwachters, maar ook die van de voorzitters van de biz. gerechtshoven en tribunalen, de ongerechtigheden van het nat. Soc. Duitsland, maar ook die van het Christelijk Nederland, de ongerechtigheden van Hitler en Mussert, maar ook die van ons, waar zijn wij dan?” Uit: Tijd en taak, geciteerd in Kerknieuws 9 aug. 1947
Oordeelt niet opdat ge niet geoordeeld worde. Maar daarvoor ontbrak het maatschappelijk draagvlak.
~ K.R. Huijgen en B.J.M. Schut
Dr. B.J.M. Schut (Den Haag 1937) was werkzaam in het voortgezet en universitair onderwijs. Na zijn pensionering verdiepte hij zich in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, met name de lokale geschiedenis van Bilthoven en De Bilt. In dat verband interviewde hij Karel Huijgen waarbij het idee ontstond voor dit artikel. Op zijn naam staan diverse artikelen, o.a. in Historiek, en een tweetal boeken over de geschiedenis van de oorlog.
Noten & Geraadpleegde literatuur
1 – Van Braam en Van Berkum zijn de rechercheurs die Huygen lange tijd verhoren
2 – Rechter aan een kerkelijke rechtbank van de katholieke kerk
3 – Sikkel is de Procureur-Fiscaal onder wie Huygen valt sinds zijn overplaatsing op 31 januari 1947 naar het Huis van Bewaring II in Amsterdam
4 – Een uitgebreid verslag hiervan is te vinden in: Van der Vaart Smit. Kamptoestanden. Een Rapport waarvan de juistheid later door een officieel justitieel onderzoek is bevestigd. Zie de delen 5A, B en C van de Verslagen van de Parlementaire Enquête-Commissie (1950).
Geraadpleegde literatuur
-Bij het schrijven van dit artikel is gebruik gemaakt van literatuuronderzoek door Manon Wilbrink, die momenteel werkt aan een biografie C.J. Huygen.
-Brieven en dagboekaantekeningen C.J. Huygen. In: privé-archief fam. Huijgen. Ongepubliceerd
-Correspondentie C.P. Gunning. NIOD-archief, Inventarisnummer 70
-Gerritse. Theo. Collaboreren voor een betere wereld. De memoires van vier Nederlandse nationaal-socialisten. Soesterberg 2007
-Gunning. Dr.C.P. Op de schoolbanken in het P.D.A. Wat ik heb ervaren in het Concentratie-kamp te Amersfoort Januari-April 1942. Amsterdam-Brussel 1946
-L-indeman. L. Verslag Conferentie te Wezep van 27 Mei – 2 Juni 1947. Ongepubliceerd. Privé-archief fam. Huijgen
-Schut. Bernard. De rekening van vijf jaar oorlog. Bilthoven en De Bilt de eerste jaren na de bevrijding. Bilhoven 2018. Hieruit o.a.: ‘De afrekening’, pag. 89-127
-Van der Vaart Smit. Dr. H.W. Kamptoestanden 1944/’45-1948. Rapport en noodzakelijke aanvulling op het geschiedwerk van prof.dr. L. De Jong. Vermeerderde 5e druk. Amsterdam 1976