Tijdens een excursie naar Auschwitz ziet Paul Glaser in een vitrine een koffer met daarop zijn eigen achternaam. Deze gebeurtenis zorgt er uiteindelijk voor dat hij besluit een boek te schrijven over zijn tante Roosje en een geheime familiegeschiedenis.
Paul Glaser (1947) ging een aantal jaar geleden, na eerst een conferentie in de Poolse stad Krakau te hebben bezocht, met enkele collega’s op excursie naar Auschwitz. Opmerkelijk, want eigenlijk had hij helemaal geen trek in een bezoek aan een concentratiekamp. “Ik ervaar het bezoek aan concentratiekampen als een vorm van ramptoerisme”, legt Glaser, die zich destijds door zijn collega’s had laten overhalen, uit. “Misschien wist ik onbewust dat ik er van weg moet blijven”.
Het bezoek aan Auschwitz gaf het leven van Glaser een bijzondere wending. In een vitrine zag hij een grote stapel koffers. Op een van de koffers stond zijn eigen achternaam. De vondst van deze koffer zorgde er uiteindelijk voor dat hij besloot het geheim van zijn familie te onthullen: het verzwegen lot van zijn tante Roosje (1914-2000) en de Joodse identiteit van zijn familie.
Tantje Roosje
Die tante heette Rosa Regina Glaser en was, toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, een levenslustige danseres die middenin het leven stond. Het feit dat ze Joods was zei haar eigenlijk niet zo heel veel, maar naarmate de oorlog vorderde werd ze, als zoveel Joden, op een pijnlijke manier meer en meer geconfronteerd met haar Joodse wortels.
Het werd steeds lastiger voor de danseres om op te treden en ook het runnen van haar dansschool werd alsmaar moeilijker. Niet alleen de welbekende anti-Joodse maatregelen maakten het haar onmogelijk haar leven in te richten zoals ze zelf wil, ze had ook nog eens te kampen met dubieuze Hollanders.
Met een echtgenoot bijvoorbeeld die zich in liet palmen door het nationaal-socialisme en later bleek een zogenaamde goede vriend een verrader. Als Jodin werd ze, of ze zich nou Joods voelde of niet, hoe langer hoe meer geïsoleerd van de rest van de samenleving.
De veerkrachtige Rosa maakte, zoals op de achterflap terecht wordt vermeld, gedurende de oorlogsjaren zelfs het ondenkbare mee. Rosa Glaser werd, na als Joodse onderduiker door een ‘vriend’ te zijn verraden, opgepakt door Nederlandse agenten en belandde via de kampen Westerbork en Vught onder meer in Auschwitz en Ravensbrück. In Westerbork knoopte ze een relatie aan met een SS-officier waardoor een transport naar Polen gerekt werd. Uiteindelijk ontkwam Rosa echter niet aan het gevreesde transport naar Auschwitz. Ook dit kamp wist ze echter te overleven. Ze werkte er bij de gaskamers en later leerde ze SS’ers dansen op Duitse liedjes als Warum ist es am Rhein so schön. Rosa Glaser overleefde uiteindelijk zes concentratiekampen.
Bewonderenswaardig is de levenskracht die Rosa ook op de meest zwarte momenten wist vast te grijpen. Haar vastbeslotenheid te overleven en haar waardigheid te behouden zijn ontroerend. Na de oorlog ondertekende ze al haar brieven met de naam Rosita. In de letter ‘R’ tekende ze voortaan een klein lachend gezichtje. “Als lange neus naar al diegenen die mij klein hadden willen krijgen. Ze hebben me niet gekregen.”
Paul Glaser beschrijft in dit boek, dat overigens leest als een roman en erg helder en toegankelijk geschreven is, ook zijn eigen zoektocht naar de geschiedenis van zijn familie. Zijn vader John, broer van Rosa, voedde hem katholiek, sprak niet over het oorlogsverleden en waarschuwde toen hij liet weten op zoek te gaan naar de familiegeschiedenis: “De mensen vinden die Joodse achtergrond en verschrikkelijke geschiedenis interessant, maar praat er niet over, houd het voor je, want vroeg of laat wordt het tegen je gebruikt”. Die houding is te begrijpen als je je bedenkt dat ongeveer 95 procent van de familie van John Glaser tijdens de oorlog werd vermoord.
Nadat Paul in Auschwitz de koffer met daarop de naam ‘Glaser’ had gevonden, sprak hij met zijn vrienden over zijn tante en de familiegeschiedenis. Zijn vrienden adviseerden hem het verhaal verder te vertellen. Bij het schrijven maakte Glaser dankbaar gebruik van de memoires die zijn tante achterliet. Zelf bezocht hij zijn tante een keer en sprak toen uitvoerig met haar over haar ervaringen.
Rosa schreef zowel tijdens als na de oorlog over haar ervaringen. Een deel van haar dagboeken gingen bij een bombardement verloren. Na de oorlog begon ze opnieuw. Ze droeg het werk op aan haar omgekomen ouders en aan hen die met haar het standpunt delen dat moeilijkheden en risico´s de vuurproef van het karakter vormen.
Interessant aan het boek Tante Roosje is onder meer dat het verhaal niet stopt waar de Tweede Wereldoorlog eindigt. Het antisemitisme was in 1945 niet plotsklaps verdwenen. Ook in Nederland had het antisemitisme flink wortel geschoten en veel uit de kampen terugkerende Joden werden in het vaderland hardvochtig behandeld en zelfs tegengewerkt. Soms zelfs dusdanig dat deze terugkerende Joden besloten te emigreren naar vriendelijker oorden.
Rosa besloot na de oorlog in Zweden te gaan wonen. Omdat het de Zweden waren die haar leven hadden gered. Niet de Nederlanders, die hadden haar opgepakt en tot twee keer toe verraden. De enige echte hulp die ze in Nederland tijdens de oorlog ontving, kwam van een Duits echtpaar. “Terugkijkend op al die gebeurtenissen kan ik niet anders dan vaststellen dat Nederlanders voor mij geen medelanders zijn geweest toen het erop aankwam”, schrijft Rosa in het boek.
Kort na aankomst in Zweden ontving Rosa Glaser van de Nederlandse ambassade in Stockholm wel een warme winterjas. Die kon ze na alle oorlogsverschrikkingen goed gebruiken. Een ‘warm gebaar’ van de ambassade. Illustratief voor de manier waarop veel Joden na de oorlog door Nederland behandeld werden is echter dat Rosa enige tijd later een rekening opgestuurd kreeg. Of ze de jas nog even terug wilde betalen. Een klein voorbeeld, maar zo staan in het boek veel meer voorbeelden die getuigen van de harde Nederlandse houding.
Auteur Paul Glaser laat zich in niet mis te verstane bewoordingen uit over de wijze waarop Nederland de Joden tijdens en na de oorlog behandelde:
“De houding van Nederland was in en na de oorlog jegens joodse landgenoten niet alleen kil maar soms zelfs vijandig. Geld en goederen waaronder schilderijen werden niet of pas laat teruggegeven, opvang ontbrak of was mager, er was weinig compassie.”
Glaser denkt dat die houding veel te maken heeft met de vaak zo geroemde Nederlandse handelsgeest.
“De houding van Nederland was toen te zuinig. Wij zijn er trots op dat we een handelsvolk zijn. Dit is de andere kant van die mentaliteit. Het zijn de normen en waarden van een handelsman met als centrale vraag: wat word ik er beter van. Gelukkig is het nu een stuk beter maar de kern van die mentaliteit is er nog steeds, wij blijven een handelsvolk”.
Paul Glaser is door het verhaal van zijn tante niet anders gaan denken over het bezoeken van concentratiekampen. Tegen de goede bedoelingen van scholen die met hun leerlingen kampen bezoeken heeft hij echter niets.
“Ik geloof zelf niet dat mensen er veel van leren, dat blijkt ook nergens uit. Als ze er van leren zijn het gruwelijkheden. Kijk maar hoe mensen reageren in tijden van crisis, hoge werkloosheid, oorlog, vreemdelingenhaat. Ik geloof veel meer in belang van stabiele structuren zoals de Europese Unie. Zo is nog iets moois ontstaan uit de ellende van die oorlog.”
Boek: Tante Roosje, het oorlogsgeheim van mijn familie
Paul Glaser (1947) werkte als directeur in verschillende onderwijs- en zorginstellingen. Daarnaast was hij onder meer betrokken bij de oprichting van een grafisch museum, regionale schouwburg en het Twents Montessorilyceum. Foto’s: Archief Fam. Glaser