Dark
Light

De Zuiderzee als transportlandschap

De sociale status van 17e eeuwse turfschippers op de Zuiderzee
Auteur:
3 minuten leestijd
Schilderij van de schipbreuk van het 17e eeuwse turfschip, gebaseerd op de bij de opgraving verzamelde gegevens (Arnold de Lange 2019)
Schilderij van de schipbreuk van het 17e eeuwse turfschip, gebaseerd op de bij de opgraving verzamelde gegevens (Arnold de Lange 2019)

Een welgestelde turfschipper

In het derde kwart van de zeventiende eeuw werd een turfschipper uit Blokzijl met koers naar Amsterdam overvallen door storm. Door de plotseling opkomende wind in het enorme sprietzeil helde het schip te ver over. Vanuit de gekapseisde scheepsromp verspreidde de turf zich als een bruine vlek over de woeste golven van de Zuiderzee. De opeenvolgende gebeurtenissen tijdens het wrakvormingsproces veranderden het vaartuig in een goed geconserveerde archeologische informatiebron. Het scheepswrak is in 2014 en 2015 opgegraven op kavel OR49 nabij Dronten.

De vindplaats biedt een belangrijke bijdrage aan een studie over de betekenis van de turfvaart over de Zuiderzee voor de opkomst van de vroegmoderne economie in Nederland. Het betreft een promotieonderzoek, dat tussen 2014 en 2021 aan de Rijksuniversiteit Groningen is uitgevoerd. In dit artikel wordt ingegaan op één aspect daarvan: de sociale status van binnenschippers in de zeventiende eeuw.

Wrak OR-49 ten tijde van de opgraving in 2015. Het voorschip bevindt zich op de voorgrond
Wrak OR-49 ten tijde van de opgraving in 2015. Het voorschip bevindt zich op de voorgrond (foto GIA)

Log vaartuig

De scheepsvorm van het opgegraven turfschip laat zich het best omschrijven als een log vaartuig met een lengte van ongeveer 20 meter. Deze vorm duidt op een scheepsontwerp waarbij men kennelijk het laadvolume prevaleerde boven de vaareigenschappen. In het ruim is een forse concentratie turf aangetroffen.

De haardplaat met het jaartal 1638 en een afbeelding van een man in Romeins ogende klederdracht
De haardplaat met het jaartal 1638 en een afbeelding van een man in Romeins ogende klederdracht (foto ADC)
De bouw van OR49 is zowel archeologisch als door middel van jaarringonderzoek scherp te dateren in 1638. Dit jaartal is namelijk aangetroffen op de haardplaat, waarop eveneens een zeventiende-eeuwse interpretatie van een Romeinse soldaat staat afgebeeld. Naar aanleiding van de vondst van een lakenlood met jaartal 1664 kan vastgesteld worden dat het schip minimaal zesentwintig jaar in de vaart is geweest.

De vele vondsten in het wrak maken het mogelijk een vrij gedetailleerd beeld van het leven aan boord te schetsten. De in totaal zeven tinnen lepels die zijn aangetroffen, geven over het algemeen een goede indicatie van het aantal opvarenden. Dergelijke binnenschepen konden met een schipper en maximaal twee knechten worden gevaren, dus vermoedelijk leefde de schipper met zijn familie aan boord. De restanten van het vooronder geven hiervoor de nodige ondersteuning. Uit de vondsten in deze leefruimte blijkt namelijk dat er vele elementen aanwezig zijn die in zeventiendeeeuwse Hollandse huiskamers pasten: een haard, sierborden en siertegels met niet alleen maritieme elementen, maar ook kinderspelen. Ook de vondst van een mesheft in de vorm van een elkaar omarmend echtpaar wijst in de richting van een gezinsleven aan boord.

De tegels met kinderspelen uit de leefruimte in het voorschip
De tegels met kinderspelen uit de leefruimte in het voorschip

Welstand

Een ander aspect dat uit de vondsten kan worden afgeleid is de levensstandaard van de opvarenden. Niet alleen uit de hoeveelheid waardevolle spullen, maar ook uit de aard ervan kan worden opgemaakt dat het hier gaat om een welvarend schippersbedrijf. In het bijzonder gaat het om de vondst van de restanten van twee wijnglazen en een wijnfles. Wijn drinken is in de zeventiende eeuw nog vrij bijzonder. Bij de onderste lagen van de samenleving komen daardoor geen wijnglazen voor in deze periode.

Het koperen mesheft met echtpaar (foto ADC)
Het koperen mesheft met echtpaar (foto ADC)
De welstand van dit schippersbedrijf is te verklaren uit de reconstructie van de turfvaart over de Zuiderzee, zoals die in mijn proefschrift is gemaakt. De omvang van deze handel was immens: tussen 1550 en 1700 vertrokken maar liefst 1,2 miljoen turfschepen uit Noord-Nederland om de Hollandse steden van brandstof te voorzien. Het gaat om scheepsladingen van gemiddeld 20.000-35.000 turven en uit de berekeningen van de marktprijzen kan worden afgeleid dat het inkomen van deze schippers gelijk stond aan dat van de rijke middenklasse. Uit de studie blijkt hoe vruchtbaar het combineren van historische en archeologische bronnen kan zijn. En bijzonder bij het hier besproken scheepswrak is dat het de vroegste aanwijzing vormt voor familieleven aan boord van binnenschepen en dat dit dus geen verschijnsel van armoede is geweest.

Maritiem archeoloog Wouter Waldus promoveerde in 2021 op een onderzoek naar de turfvaart op de Zuiderzee in de periode 1550-1700. Deze vaart was volgens hem zeer belangrijk voor de groei van de Nederlandse economie in deze periode. Waldus bracht de Zuiderzee als maritiem transportlandschap volledig in kaart en vond tijdens zijn onderzoek aanwijzingen voor gezinsbewoning aan boord van binnenschepen rond 1650, veel vroeger dan tot nu toe werd aangenomen. Een handelseditie van zijn proefschrift verscheen bij uitgeverij Barkhuis. Voor Historiek schreef de onderzoeker bovenstaand artikel.

Interview: turfvaart op de Zuiderzee

×