Deïsme is een religieus-filosofische opvatting die stelt dat er een hogere macht of God bestaat die het universum heeft gecreëerd, maar zich sinds de schepping niet actief meer bemoeit met de wereld of het leven van mensen. De scheppende God heeft de mens overgeleverd aan zijn eigen middelen en de natuurlijke wetten.
Het deïstische uitgangspunt is al terug te vinden in de klassieke oudheid, maar werd in het Westen vooral aangehangen ten tijde van de Verlichting, ook wel de eeuw van de rede genoemd. Het begrip zelf werd in 1621 voor het eerst gebruikt, in een werk van de Engelse auteur Robert Burton, getiteld The Anatomy of Melancholy. Verder wordt vaak verwezen naar De Veritate (1624) van de Engelse religieus filosoof Edward Herbert of Cherbury, die wel wordt aangemerkt als de ‘vader’ van het deïsme.
Een mooie klok
Deïsten geloven dat God de natuurwetten heeft ingesteld, maar dat de wereld sindsdien functioneert zonder verdere goddelijke interventie. Dit betekent ook dat openbaringen, wonderen of heilige boeken niet per se als authentieke bronnen van goddelijke kennis worden gezien. De orde en het evenwicht die in de natuur heersen, zijn echter wel door God gecreëerd. Die God wordt verder niet gepresenteerd als een persoon, maar als een kracht die zichtbaar is in alle natuurlijke processen. In algemene zin keerden de deïsten zich tegen elke vorm van geïnstitutionaliseerde religie.
De auteurs Jan Bor en Errit Pietersma schreven hierover in De verbeelding van het denken:
God zou aan de materie een oorspronkelijke hoeveelheid beweging hebben meegegeven, die verder altijd gelijk blijft: de wet van behoud van beweging.
‘De wrede God van de orthodoxie’
Binnen deze religie-vorm is geen ruimte voor mystiek of mythologie en zijn discussies over bijvoorbeeld de Heilige Drie-eenheid irrelevant geworden. Verschillende filosofen van de Verlichting hingen het deïsme aan. Ze verwierpen het concept God dus niet, maar gingen er wel anders mee om dan veel denkers voor hen en voelden dus niet de noodzaak zich te verbinden aan bepaalde religieuze dogma’s of kerkelijke instituties. Religie-expert Karen Armstrong schrijft daarover in haar bekende boek Een geschiedenis van God:
Wat ze wel verwierpen, was de wrede God van de orthodoxie die de mensheid met eeuwig vuur bedreigde. Ze verwierpen de mysterieuze leerstukken die over Hem waren opgesteld en een gruwel voor de rede waren. Maar hun geloof in een opperwezen bleef intact.
Het deïsme werd ten tijde van de Verlichting onder meer aangehangen door denkers als Jean-Jacques Rousseau, Voltaire en Thomas Paine. Sommige deïsten, waaronder Voltaire en de Duitse filosoof Hermann Samuel Reimarus, keerden zich tegelijkertijd fel tegen het christendom. Voor veel religieuze deïsten was de vraag hoe ze zich verhielden tot de leer van Jezus, zoals opgetekend in de evangeliën. Velen beschouwden deze leer niet als echt nieuw. De boodschap zou zo oud zijn als de schepping zelf.
Atheïsme
De filosoof Denis Diderot had weinig sympathie voor het deïsme. Hij meende dat religieuze en morele kwesties op empirische gronden moesten worden beoordeeld en zag geen basis om te geloven in een scheppende god. Deïsten hadden volgens hem nog niet genoeg levenservaring, anders waren ze wel atheïst geworden…
Toen filosofen als John Locke en David Hume de fundamenten van het geloof fel begonnen te bekritiseren, nam de belangstelling voor het deïsme snel af. Begin negentiende eeuw waren er nog maar weinig deïsten over. Sommigen van hen hadden zich inderdaad tot het atheïsme gekeerd.
Bronnen ▼
-Karen Armstrong, Een geschiedenis van God (Anthos, 1995) p.345
-https://www.britannica.com/topic/Deism
-1001 Ideeën – Robert Arp, red. (Librero, 2013 ) p.353
– Filosofie – David Papineau, red. (Librero) p.97
-https://historiek.net/rene-descartes-filosoof-moderne-wijsbegeerte/67820/