In oktober 1972 werd in Rotterdam de Socialistiese Partij (SP) opgericht, een uiterst linkse partij die de politieke lijn van Mao Zedong, de toenmalige leider van de Chinese communisten, volgde. Nederland moest van de SP een socialistische samenleving worden, en een revolutie zou daarvoor gaan zorgen. Na het midden van de jaren tachtig werd de SP geleidelijk een minder extremistische partij.
De grote man binnen de partij in die eerste jaren was Daniël (Daan) Monjé. Hij werd op 24 oktober 1925 geboren in Amsterdam; het gezin verhuisde in 1928 naar Rotterdam. Monjé was geïnteresseerd in de politiek; in 1953 werd hij lid van de Communistische Partij van Nederland (CPN). Hij woonde in Rotterdam, was getrouwd en had twee dochters. Hij was opgeleid tot pijpfitter en werkte als arbeider in de haven, totdat hij zich fulltime ging bezighouden met de politiek.
In dit artikel ga ik in op de eerste jaren van de SP en haar voorgangers, grofweg van 1966 tot 1986. Daarbij schets ik ook een beeld van de grote leider uit die jaren, Daan Monjé. De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) hield de SP scherp in de gaten vanwege haar antidemocratische karakter. De dienst had informanten binnen die partij en haar voorgangers, die rapporteerden over wat er binnen die partijen gebeurde. Het omvangrijke BVD-dossier van Daan Monjé is een van de bronnen die ik gebruik voor dit artikel.
Maoïstische partijtjes – vanaf 1966
De Socialistiese Partij was een van de vele uiterst linkse groepen en groepjes die eind jaren zestig, begin jaren zeventig ontstonden. De oorsprong van wat nu de SP is ligt in 1966. In dat jaar werd Daan Monjé met enkele anderen uit de CPN gezet, omdat zij lid waren van de maoïstische vleugel van die partij.
Het uit de partij zetten van die maoïstische vleugel was het gevolg van een politiek en ideologisch conflict tussen de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China dat in het begin van de jaren zestig was ontstaan. De internationale communistische beweging spleet als gevolg van dit conflict in tweeën, waarbij de CPN voor Moskou koos. De Chinese leider Mao Zedong verweet de Russen dat zij door de destalinisatiepolitiek van partijleider Nikita Chroesjtsjov hun revolutionaire elan waren kwijtgeraakt. Zij hadden een ‘revisionistische’ koers ingezet die volgens de Chinezen alleen maar kon leiden tot herstel van het kapitalisme. De Russen van hun kant waren bang om door de opkomst van de Chinese communisten hun dominante positie in de communistische beweging te verliezen.
Na uit de CPN te zijn gezet richtte Daan Monjé samen met Nico Schrevel een maoïstische partij op. Eerst heette die het Marxistisch Leninistisch Centrum Nederland (MLCN), later (in 1970) werd dat Kommunistiese Eenheidsbeweging Nederland, marxisties-leninisties (KEN-ml). Schrevel was de theoreticus, Monjé was meer praktisch georiënteerd. Schrevel werd voorzitter en Monjé organisatiesecretaris en penningmeester. Door die dubbelfunctie had Monjé een stevige positie binnen de partij.
In 1967 was Monjé enkele weken in China. Het verhaal gaat – het wordt ook genoemd in het BVD-dossier van Monjé – dat hij toen van de Chinese communisten veel geld heeft meegekregen. De KEN-ml kocht van dat geld een drukpers die werd geplaatst in het partijkantoor in Rotterdam.
De KEN-ml speelde een belangrijke rol bij de Rotterdamse havenstaking van september 1970. Het ging om een ‘wilde’ staking van havenarbeiders; de officiële vakbonden weigerden de staking te steunen. De KEN-ml ondersteunde die staking wel, met geld en voedselpakketten voor de stakers. Als klein clubje wist de KEN-ml de stakers te organiseren en de haven voor een paar weken plat te leggen. Deze staking sprak sterk tot de verbeelding van linkse studenten. Ze wilden niet alleen praten over de revolutie, ze wilden ook iets doen!
Monjé werd in een BVD-rapport (van mei 1967) getypeerd als een nogal eigengereid baasje; hij ging vooral zijn eigen gang. Dat leverde conflicten op binnen de MLCN, en later ook in de KEN-ml. In een rapport uit 1971 schreef de BVD dat volgens Schrevel Monjé voortdurend uit was op kortetermijn-succesjes, terwijl de in zijn ogen noodzakelijke theoretische verdieping uitbleef. De sfeer binnen de partij werd steeds slechter, mede door de in de ogen van Schrevel arrogante houding van Monjé. Ook uitte Schrevel kritiek op het financieel beheer van Monjé. Er was eerder veel geld ontvangen uit China. Dat geld werd beheerd door Monjé, maar die weigerde inzage te geven in de financiën van de partij. In 1971 leidden de ruzies tot een splitsing in de KEN-ml; Schrevel en Monjé gingen ieder hun eigen weg. De groep-Monjé ging door als Kommunistiese Partij Nederland, marxisties-leninisties (KPN-ml).
1972 – oprichting SP
Een jaar later, in oktober 1972, werd op een congres in Rotterdam – als voortzetting van de KPN-ml – de SP opgericht, toen nog fonetisch geschreven als Socialistiese Partij. Deze naam zou wervender zijn en mogelijk een bredere groep mensen kunnen aanspreken. De partij had in 1972 een paar honderd leden. De leiding van de partij, het ‘Politburo’ genoemd, bestond in die beginjaren uit Hans van Hooft (politiek secretaris, oftewel voorzitter), Daan Monjé (verantwoordelijk voor de organisatie) en Koos van Zomeren (verantwoordelijk voor de politieke propaganda).
De SP was een uiterst linkse, revolutionaire partij. Haar doel was de vestiging van het socialisme in Nederland:
Dat wil zeggen dat het volk de zeggenschap krijgt over land en ekonomie en dat niet langer de belangen van een handjevol kapitaalbezitters centraal staan.
Dat doel kon volgens de partij niet langs vreedzame weg worden bereikt; een revolutie was noodzakelijk.
Voor de SP stonden de leerstellingen van de Chinese leider Mao Zedong, vastgelegd in het ‘Rode Boekje’, centraal. Het socialisme wilde men realiseren door zich conform de richtlijnen van Mao te richten op de volksmassa’s, op de arbeiders en andere ‘gewone mensen’. De partij probeerde die te bereiken via haar ‘massaorganisaties’; die wilden de mensen organiseren door middel van acties op het gebied van wonen, werken, milieu en gezondheidszorg.
Eenheid van de arbeidersklasse
Het belang van de eenheid van de arbeidersklasse stond voorop voor de SP. De partij keerde zich tegen alles wat die eenheid in gevaar zou kunnen brengen, zoals vrouwenemancipatie en arbeidsmigratie. Over die twee onderwerpen schreef de SP, als ‘spreekbuis’ van wat er onder de gewone mensen leefde, een brochure. In 1980 verscheen de brochure ‘Arbeidersvrouw en feminisme’ waarin de partij zich keerde tegen het feminisme; mannen en vrouwen zouden gezamenlijk het kapitalisme moeten bestrijden en niet elkaar. Begin 1983 volgde de brochure ‘Gastarbeid en kapitaal’.
De gastarbeiders waren volgens de partij door bedrijven (het ‘kapitaal’) die op zoek waren naar goedkope arbeidskrachten naar Nederland gehaald. De SP constateerde dat de gastarbeiders en hun gezinnen, en vooral zij die uit Turkije en Marokko kwamen, in de wijken en buurten waar zij woonden voor problemen zorgden. De door de SP aangedragen oplossing was: aanpassen of terugkeren. De SP wilde zo voorkomen dat het ‘kapitaal’ een groep tweederangsburgers zou laten ontstaan, terwijl juist alle arbeiders gezamenlijk het kapitalisme moesten bestrijden. De scherpe kritiek die de partij vervolgens over zich heen kreeg werd afgedaan als een ‘hetze’; de critici werd verweten niet te weten wat er speelde in de volkswijken van de steden.
Alles voor de partij
De SP nam in die eerste jaren ‘de revolutie’ zeer serieus. De leden waren dag en nacht voor de partij in touw. Het was voor hen een manier van leven, het was (volgens een BVD-rapport) allemaal een beetje ‘sekte-achtig’. ‘s Morgens als de bedrijven open gingen stonden SP’ers met pamfletten aan de poort; overdag werkten ze in de fabriek; en ‘s avonds gingen ze met het partijblad de Tribune langs de deuren, of waren er scholingsbijeenkomsten.
Bij het colporteren met het partijblad probeerden ze er ook achter te komen welke problemen er in de wijken en buurten speelden. De meningen en opvattingen van de ‘gewone mensen’ die de SP zo vernam, werden verheven tot richtsnoer of norm voor verder handelen. De partij was van het begin af aan beducht voor stellingnames die haar zouden isoleren van de ‘gewone mensen’. ‘Dien het volk’ was het eerste gebod van Mao, en dus ook van de SP.
Na de dood van Mao in 1976 hield de verheerlijking van de ‘grote roerganger’ snel op. Wel bleef de partij nog georiënteerd op het marxisme-leninisme en bleef ze streven naar een revolutionaire omwenteling.
Deelname aan verkiezingen
Bij de SP stond de parlementaire democratie niet in hoog aanzien; die werd beschouwd als slechts een façade voor de dictatuur van het kapitaal. Pas onder het socialisme zou er in de ogen van de partij sprake zijn van een echte democratie. Deelnemen aan verkiezingen – vanaf 1974 – gebeurde vooral om propagandistische redenen en als graadmeter voor de omvang van haar aanhang, niet omdat de SP iets verwachtte van de gemeenteraad, de provinciale staten of de Tweede Kamer. Die organen werden door de partij vooral gebruikt als podium om haar buitenparlementaire acties te ondersteunen en te versterken.
De eerste keer dat de SP meedeed aan de gemeenteraadsverkiezingen, in 1974, had ze meteen succes. Ze behaalde in Oss 3 en in Nijmegen 2 zetels. Bij de raadsverkiezingen daarna kreeg de partij elke keer meer zetels, in steeds meer gemeenten: 1978: 9 zetels; 1982: 22 zetels; 1986: 41 zetels. In 1977 deed de SP voor het eerst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen, zonder succes. Dat gold ook voor de Kamerverkiezingen daarna. De SP was dus die eerste jaren vooral een lokale partij. Zij had dáár succes waar ze bekendheid genoot door acties tegen hoge woonlasten, bij arbeidsconflicten of bij milieu- en gezondheidsschandalen.
Monjé
Daan Monjé was een man met vele gezichten. Hij was formeel de organisatiesecretaris van de SP, maar feitelijk was hij de baas. Politiek was zijn passie. Hij was geen groot kenner van de marxistische theorie, maar vooral een goede regelaar en organisator die bij voorkeur op de achtergrond opereerde. Hij was ook een ijdel man; bij een (vermeende) aantasting van zijn autoriteit kon hij boos worden. Tijdens partijvergaderingen wogen mensen hun woorden, bang om iets verkeerds te zeggen.
Monjé was een ondernemend man. Geld ontvangen uit China had hij geïnvesteerd in een drukpers, geplaatst in het partijkantoor in Rotterdam. Na het uiteenvallen van de KEN-ml had de SP die drukpers ‘geërfd’. De partij kon nu meteen reageren als er ergens iets aan de hand was, door snel pamfletten te drukken. Terwijl andere linkse partijen en groepjes chronisch last hadden van geldgebrek gold dat niet voor de SP. Dat kwam niet alleen doordat die partij weleens geld uit China ontving, maar ook door het uitgangspunt van Monjé: ‘Elke actie moet zichzelf bekostigen’. Als er door de SP of een van haar massa-organisaties een actie werd gepland, werd daarbij meteen bedacht hoe die geld kon opbrengen.
Er was ook een andere kant van Monjé, zo blijkt uit BVD-rapportages. In een rapport uit 1972 werd gemeld dat er weleens geld aan de strijkstok bleef hangen. De Chinezen hadden veel geld aan de KEN-ml gegeven (en later waarschijnlijk ook aan de SP). Een deel van dat geld was gebruikt voor het partijwerk, maar veel geld – naar verluidt vele tienduizenden guldens – zou voor privédoeleinden zijn aangewend. In een ander rapport uit 1972 schreef de dienst dat Monjé van dat geld een auto, meubels en kleding had gekocht. Monjé vertelde anderen dat hij de voetbalpool had gewonnen.
De SP onder Monjé
Uit enkele BVD-rapporten uit 1975 bleek het karakter van de SP als een ‘gulzige institutie’, als een organisatie die haar leden volledig kon opslokken. SP-leden waren verplicht zich volledig voor de partij in te zetten. Volgens Monjé waren ze volkomen ondergeschikt aan de partij; ze moesten doen wat de partij zei. In 1975 stapte het lid van het Politburo Koos van Zomeren uit de SP; het was hem teveel geworden. Later vertelde hij (onder meer in het televisieprogramma Andere Tijden) dat hij teleurgesteld was over de harde discipline in de partij en de voortdurende eis van zelfopoffering. Hij had waardering voor de organisatorische kwaliteiten van Monjé, maar had kritiek op het feit dat die teveel het middelpunt wilde zijn van de partij.
In 1984 schreef de BVD een weinig vleiend rapport over de SP van Monjé. De onderlinge verhoudingen in de partij werden gekarakteriseerd als ruw, bruusk en sterk hiërarchisch. Het democratisch centralisme werd strak gehanteerd. Kritiek tijdens vergaderingen werd met veel geschreeuw in de kiem gesmoord, en kritiek van buiten leidde tot verstarring.
In het begin van de jaren tachtig was de invloed van Monjé binnen de SP tanende; hij had toen al enige tijd een conflict met de rest van het bestuur over de koers van de partij. In die tijd ging ook zijn gezondheid steeds verder achteruit; steeds vaker lag hij in het ziekenhuis. Op 1 oktober 1986 overleed hij op zestigjarige leeftijd aan kanker. Bij zijn begrafenis kwamen veel mensen hem de laatste eer bewijzen, ook oud-SP’ers en CPN’ers.
Na Monjé
Nadat deelname aan de Tweede Kamerverkiezingen van 1986 weer geen zetels opleverde, leidde dat tot gerommel binnen de partij. Het congres van 1987 vormde de SP om van een federatie van lokale actiegroepen c.q. afdelingen tot een partij met een herkenbaar landelijk gezicht en een heldere visie. Jan Marijnissen was de man die handen en voeten moest gaan geven aan de nieuwe partijlijn; begin 1988 werd hij de nieuwe partijvoorzitter. Vanaf die tijd begon een geleidelijke verandering van de SP, waarbij de partij uiteindelijk ook afscheid nam van het marxisme-leninisme (in 1991). Toen begon, in de woorden van de historici Gerrit Voerman en Paul Lucardie, de sociaal-democratisering van de SP.
Tot slot
Daan Monjé, een van de oprichters van de SP, was een man met meerdere gezichten. Hij was een sterke organisator, maar geen groot kenner van de marxistische theorie. Hij wist veel geld voor de partij te ‘regelen’, maar gebruikte kennelijk een deel van het partijgeld voor zijn eigen uitgaven. Hij was een charmante man, maar mensen waren ook bang voor hem. In de eerste jaren van de SP was hij de absolute baas in de partij; vandaar dat die door critici ook wel werd aangeduid als ‘Daan en zijn onderdanen’.
‘De partij zal z’n oprichter en stimulator niet vergeten’, schreef het partijblad de Tribune bij zijn overlijden. Maar desondanks verflauwde de herinnering aan Monjé al snel. Het televisieprogramma Andere Tijden vroeg Jan Marijnissen in 2002 naar zijn herinneringen aan Monjé, maar volgens Marijnissen was die helemaal niet zo belangrijk geweest voor de SP. Wellicht waren voor de leiding van de geheel vernieuwde partij de herinneringen aan de eerste jaren van de SP – toen die partij een extremistische splinter was met als inspiratiebron een moorddadig regime in China – inmiddels te onaangenaam geworden. En daarmee ook de herinnering aan Daan Monjé.
SP kwam vertrek Jan Marijnissen niet te boven
Bronnen ▼
– Gerrit Voerman, ‘De rode jehova’s. Een geschiedenis van de Socialistiese Partij’, in: Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1986 (1987).
– Gerrit Voerman, Een politieke kameleon. Over het aanpassingsvermogen van de Socialistische Partij in Nederland, in: Vlaams Marxistisch Tijdschrift (2004).
– Paul Lucardie en Gerrit Voerman, Populisten in de polder (Meppel 2012).
– Ronald van Raak, Stel een daad. Een kleine geschiedenis van de SP, 1972-1999 (Amsterdam 2021).
Archieven:
– BVD-dossier Daan Monjé (Nationaal Archief, Den Haag).
TV-programma’s:
– Andere Tijden, Daan en zijn onderdanen (uitgezonden op 25 juni 2002 bij de NPO).