Onze voormalig kolonie Indië en het huidige Indonesië staan momenteel volop in de belangstelling omdat Adriaan van Dis met zijn Van Dis in Indonesië wekelijks op de tv te zien is. In deze tv-serie wil Van Dis vooral laten zien wat de erfenis van de vroegere Nederlandse aanwezigheid in het hedendaagse Indonesië is, in de taal, de politiek en vooral de godsdienst. De aanwezigheid van het Christendom, daar ooit gebracht door onder andere de Nederlanders, zorgt nog steeds voor veel onlusten tussen de moslims (het grootste gedeelte van de bevolking) en de christenen.
Dominee Ernst de Vreede (de vader van auteur Mischa de Vreede) was zo’n pionier die het Christendom kwam prediken. Hij trok in maart 1925 als jonge, pasgehuwde predikant vol verwachting naar een eiland in de Molukken: Ambon. Drie maanden eerder was hij getrouwd met zijn jeugdvriendin Henny Bomers, juriste. Ter voorbereiding op deze taak had Ernst niet alleen Theologie gestudeerd in Utrecht maar ook een half jaar doorgebracht op de Nederlandse Zendingsschool in Oegstgeest. Daar leerde hij alles over kerkgeschiedenis en ‘Zending en Islam’, daarnaast kreeg hij vakken als Verloskunde, Huidziekte en ook orgelles. Henny had drie maanden onderwijs gevolgd in de Maleise taal en ‘het huishouden in de Tropen’ op de ‘Koloniale School voor meisjes en vrouwen’ in Den Haag. In maart stapten ze samen op het stoomschip De Slamat. De reis duurde drie weken.
Op dat moment stonden de positieve ontwikkelingen ten aanzien van zending en scholing van de bevolking in Indië op een hoogtepunt. Koningin Wilhelmina had in haar troonrede twintig jaar eerder gehamerd op de zogenaamde ‘ethische politiek’: men had een zedelijke roeping te vervullen want alleen zo zou het profijt van het bezit van onze kolonie nog langer te verantwoorden zijn. Het ontwikkelingspeil van de inheemse bevolking moest dus omhoog. Dit diende vooral te gebeuren door ze in contact te brengen met Europese beschaving. Ernst en Henny werkten hier hard aan mee: Ernst preekte en doopte niet alleen maar richtte ook een grote jeugdvereniging en enkele scholen op, Henny gaf vooral les aan de vrouwen en de meisjes.
Maar voordat de Hollanders daar aankwamen had de inlandse bevolking uiteraard hun eigen godsdienst, en vooral op Ambon waren de mensen erg bijgelovig (zoals de Hollanders dat uitdrukten, voor de Ambonezen was het gewoon hun eigen, eeuwenoude, godsdienst). Zo gingen er allerhande verhalen rond op Ambon. Eén daarvan bracht Ernst naar de ‘Tempajang’, een waterkruik op de berg Sirimau (deze kruik staat er nog steeds), die volgens de bewoners altijd gevuld met water is en –eenmaal aangeraakt – tot gezondheid en geluk kan leiden. Ernst maakte in oktober 1925 met zijn jeugdvereniging een kampeertocht naar deze berg. Twee weken later overleed zijn vrouw. De bevolking van Ambon sprak hierna van Tjelaka, wraak: Ernst had de tempajang nooit als bijgeloof moeten bestempelen.
Zeven eenzame jaren volgden hierna voor Ernst. Hij werd predikant op het eiland Timor en daarna op Celebes (het huidige Sulawesi). Hij kreeg te maken met verzet en opstand vanuit de inheemse bevolking die genoeg hadden van het paternalistische gedrag van de kerk. Tijdens deze jaren bracht hij ook enkele maanden in Holland door omdat hij wilde promoveren. Hier leerde hij zijn tweede verloofde kennen. Helaas hield de relatie geen stand en trok Ernst alleen terug naar Tomohon op Celebes. Gelukkig ontmoette hij daar Leny Varekamp, een zendelinge die als onderwijzeres werkte op een meisjesschool naast het huis van de dominee. Leny was in 1931 (ze was toen pas 21) met twee collega onderwijzers naar Java getrokken om daar te werken met inlandse meisjes en vrouwen. Met haar trouwde hij en het paar zou drie kinderen krijgen.
Ernst maakte verdere carrière en in 1935 kreeg hij de hoogst mogelijke functie toebedeeld: hij werd predikant op Java, in Batavia, de hoofdstad. Daarna werd hij beroepen in Medan, op Sumatra en maakte hij deel uit van een levendige gemeente ‘het predikantencorps van Medan’. De familie genoot volop van het koloniale leven op de Mangalaan in hun luxe villawijk waar alleen maar Hollanders woonden.
In 1941 brak echter ook in de Indische archipel de oorlog uit en werden alle Hollanders geïnterneerd in kampen. Leny kwam met haar drie kinderen in een vrouwenkamp terecht en Ernst in een mannenkamp. Allebei bleven ze werken: Ernst kreeg toestemming om in andere kampen te preken en ook Leny trok volle ‘zalen’ met haar diensten voor moeders en kinderen.
Wel werden beide echtelieden meerdere malen gevangengezet wegens verzetsactiviteiten. De drie kinderen De Vreede zaten een vol jaar in het kamp (ze waren niet ouder dan 3, 5 en 6 jaar) zonder hun moeder.
Toen de oorlog voorbij was in augustus 1945 bleek niets meer hetzelfde. Op de Mangalaan moest de familie hun huis delen met zeven andere gezinnen. De opstand onder jonge Indonesiërs (Bersiap!) brak uit en de familie wilde niets liever dan terug naar Nederland.
Voor mijn boek Mangalaan 27 verrichtte ik onderzoek, zowel in Nederland als in Indonesië. Ik raadpleegde vele archieven en sprak met betrokkenen. Van Mischa de Vreede, de dochter van Ernst en Leny, ontving ik een kist vol met documenten en brieven waardoor dit boek een zeer persoonlijk verhaal bevat. Het geeft niet alleen een kijk in de – nog vrij onbekende – kerk- en zendingsgeschiedenis van onze voormalige kolonie maar ook in het leven van jonge mensen die vol verwachting begonnen aan een bijzondere levenstaak.
~ Kristine Groenhart