In 1991 kreeg journalist Richard Schuurman de vraag waar de Poolse piloot Czeslaw Oberdak in 1944 was gebleven. Achttien jaar later pas kwam het definitieve antwoord. Een fascinerend verslag van bewonderenswaardig vasthoudende onderzoeksjournalistiek.
Op maandag 15 juli 1991 maakte Richard Schuurman op de redactie van de Zwolse Courant een enveloppe met Poolse postzegels open. “Pas nu heb ik de naam van mijn broer gevonden, in een Poolse uitgave over Poolse piloten die in de jaren 1939-1946 zijn gestorven of verdwenen. Omdat de noodlanding in Holland plaatsvond wend ik mij tot u. Ik ben dankbaar voor alle informatie die u mij kunt geven.” Er zat een Duitse vertaling bij van het Poolse document:
‘Oberdak, Czeslaw, familienaam Oberdak. Voornaam: Czeslaw. Luitenant-piloot F/O, geboren 20 juli 1920. Werd ingedeeld bij 306 squadron in Collham. Vertrok op 30 mei 1944 met een North-American P51D Mustang MKIII nr. FX999 voor gevechtsmissie naar regio Schornebeck-Magdeburg. Het vliegtuig werd bij het doel beschadigd en moest in de Zwollen zone/Holland noodgedwongen landen. Over het lot van de piloot is verder niets bekend’.
Natúúrlijk ging Schuurman op onderzoek uit. In enkele weken kwamen veel details boven water. Op 30 mei 1944 bleek inderdaad een Mustang te zijn geland in de buurt van Ommen, op een weiland bij het gehucht Dalmsholte. De piloot had het vliegtuig in brand gestoken en was opgevangen door een verzetsgroep in Ommen, later in Dalfsen en van november tot 6 december in Amsterdam. Daarna ging hij naar Groenekan in Utrecht en volgens Amerikaanse bronnen was hij op 13 maart 1945 geëxecuteerd op een onbekende locatie. Maar Oberdak was op geen van de Nederlandse erevelden en begraafplaatsen met gevallenen uit de Tweede Wereldoorlog te vinden. Een oud-politieman uit Apeldoorn wist dat er na de executies bij Woeste Hoeve van 8 maart 1945 twee ‘onbekende Nederlanders’ waren begraven. Schuurman dook ook onderduikadressen op en traceerde een hoofdbewoner en een Amerikaanse vlieger die zich er samen met de Pool schuilgehouden had. Deze toen 76-jarige Frank Coslett vertelde door de telefoon in Pennsylvania dat Oberdak op een nacht met een groep uit de gevangenis De Kruisberg uit Doetinchem was weggevoerd en doodgeschoten.
Voldoende gegevens voor een reis met fotograaf naar Sopot (bij Gdansk) in Polen in september, naar de briefschrijfster, zijn zuster Ludmila Karcmarska, 74 jaar. Het leverde een mooie reportage op voor de zaterdagbijlage.
Onderzoeksjournalistiek
Waarschijnlijk zou dit verhaal voor de meeste journalisten voldoende zijn geweest om er een punt achter te zetten. Maar Richard Schuurman was er niet tevreden mee. Hij zag te veel rafels, losse einden, vraagtekens en onbevredigende hypotheses. Het lot van Oberdak liet hem niet meer los. Jarenlang was hij bezig leemtes in te vullen met nieuwe informatie en stukjes herinnering van anderen. Veronderstellingen begonnen vaste vormen aan te nemen, maar net zo goed werden valse sporen gevolgd en zat het onderzoek vast. Er was ook ergernis omdat anderen genoegen bleken te nemen met halve antwoorden. Pas op 13 november 2009, ruim achttien jaar na de brief van Ludmilla, bleek het lijk van Czeslaw Oberdak geïdentificeerd. Na zes keer te zijn opgegraven heeft hij nu een definitieve laatste rustplaats gevonden in Poolse aarde.
Schuurman heeft zijn speurwerk beschreven in het boek Spoor naar Woeste Hoeve – De zoektocht naar de geëxecuteerde piloot Czeslaw Oberdak, dat vorig jaar verscheen. Het resultaat van achttien jaar vasthoudende onderzoeksjournalistiek is aanzienlijk méér dan een spannend verhaal over het lot van een verdwenen Poolse oorlogspiloot. Het boek beschrijft ook de riskante activiteiten van de geallieerde oorlogsvliegers, die hun dodelijke bombardementen uitvoerden op Duitse steden en onderweg heftig werden beschoten door Flak en Duitse jachtvliegtuigen. Dat zijn zus de brief in 1991 schreef was te danken aan de val van de Muur, want het Poolse leger-in-ballingschap was onder het communistische regime verdacht en contact met het Westen kon alleen maar problemen opleveren. Overigens had een brief van haar aan de RAF in 1946 geen resultaat opgeleverd, terwijl Schuurman er vrij moeiteloos een kaartenbak vond waarin werd verwezen naar het dossier van Oberdak.
Het spoor van Oberdak langs onderduikadressen zorgt voor een levendige beschrijving van de hulp van de Ondergrondse aan de verschillende categorieën mensen die niet meer op straat konden komen – Joden, mannen die zich onttrokken aan de Arbeitseinsatz en geallieerde piloten – en van een Sinterklaasfeest dat op de Pool wel een heel vreemde indruk moet hebben gemaakt. Op die ‘laatste leuke avond in het leven van Oberdak’ werden zelfs foto’s gemaakt en één daarvan speelde later een grote rol bij zijn identificatie.
Wanneer het spoor definitief naar Woeste Hoeve leidt constateert Schuurman dat het eerste verhaal uit 1946 (verzet wilde vrachtauto en beschoot Rauter) daarna vaak kritiekloos is overgeschreven. Oud-strijders kregen bij de jaarlijkse herdenking op 8 maart vaak te horen:
Jullie staan hier wel mooi te wezen, maar het is jullie eigen stommiteit dat hier zoveel onschuldige mensen zijn doodgeschoten.
Schuurman verdiepte zich uitputtend in de details, constateert dat er meer scenario’s mogelijk waren, dat het niet vaststaat dat de Apeldoornse verzetsgroep Rauter bij toeval onder vuur nam en dat er wel degelijk argumenten zijn voor een bewuste aanslag. De waarheid werd kennelijk weggestopt, “wellicht omdat die waarheid en vooral de gevolgen zoveel pijn hebben gedaan”. Hèt verhaal over de Woeste Hoeve moet nog geschreven worden; misschien staat die in dit boek.
Beginnen met dankwoord
Ik begon het boek te lezen bij het dankwoord, en dat bleek een goede keuze. In enkele pagina’s komen alle hoofdpersonen voorbij en de activiteiten die werden ondernomen om de antwoorden te vinden. In het boek zelf blijkt ieder antwoord weer nieuwe vragen op te roepen. Het verhaal meandert alle kanten uit, maar Schuurman weet de draad goed vast te houden en zorgt ervoor dat de aandacht nergens zal verslappen. En overal wordt duidelijk: hij neemt geen genoegen met halve oplossingen.
Czeslaw Oberdak (spreek uit Obèrdak) was een klein mannetje (1,63 m), maar wist in zijn prilste jeugd al dat hij vlieger wilde worden. Toen Duitsland en Rusland Polen in 1939 verdeelden zat hij, achttien jaar oud, op een vliegschool. Na de inval van twee kanten, waarbij 388.000 Poolse soldaten krijgsgevangen werden gemaakt, kregen de anderen opdracht zich terug te trekken en de grens met Roemenië over te steken. Oberdak kwam daar in een interneringskamp terecht, ontsnapte en wist te ontkomen naar Frankrijk en op tijd naar Engeland. Daar meldde hij zich bij een Poolse luchtmachteenheid, kreeg een opleiding die hij met tegenzin en zin voltooide en uiteindelijk werd hij oorlogsvlieger. Zijn belangrijkste taak werd in een Mustang de zware bommenwerpers begeleiden die de oorlogsindustrie in Duitsland moesten treffen. Tussen 14 januari en 30 mei 1944 voerde hij 26 missies uit.
De laatste vlucht was naar Halberstadt, waar het vliegveld en de Junckers-vliegtuigfabriek moesten worden gebombardeerd. Maar op de terugweg, bij Maagdenburg, werd hij door Duits luchtafweergeschut geraakt en bij Ommen was hij gedwongen zijn vliegtuig aan de grond te zetten. Dat werd waargenomen door collega-vliegers en in een logboek geregistreerd. In alle rust verbrandde hij papieren en stak daarna het vliegtuig in brand. Hij wilde vluchten toen een student, die ondergedoken zat, op hem af kwam. ‘Stop, stop, stop, for England’, maakte die duidelijk en daarmee begonnen ruim zes maanden in de Onderduik.
Schuurman is zijn spoor gevolgd en begrijpt niet goed dat hij volgens getuigen ‘eind september’ naar Amsterdam was verhuisd, waar het stikte van de Duitsers – half september had immers Operatie Market Garden plaatsgevonden, die mislukt was – de brug bij Arnhem was ’te ver’. De geallieerde militairen die nog aan gevangenschap ontsnapten wilden zo snel mogelijk de Rijn weer over en Oberdak wilde niets liever dan zich weer aansluiten bij zijn eenheid. Maar volgens Coslett was het op 30 augustus geweest en Schuurman kreeg boven water dat het wellicht de bedoeling van het verzet was de Amerikaan in Amsterdam te betrekken bij guerrilla-activiteiten, waar dan niets van terecht is gekomen.
Sinterklaas
In elk geval verborgen Coslett en Oberdak zich in Amsterdam op drie adressen. Op de laatste maakte Oberdak, op 5 december 1944, kennis met een oer-Hollandse folklore: Sinterklaas. Aan het feest van die avond aan de Michelangelostraat 36, dat tot de nok vol zat met onderduikers, namen minstens vijftien personen deel. Czeslaw kreeg sigaretten van een heel jeugdige Goedheiligman. Er werden ook foto’s gemaakt van uitbundige feestvreugde – ‘De laatste leuke avond in het leven van Oberdak’, staat onder één. De foto’s geven niet alleen een zeldzaam inkijkje in het leven van onderduikers, maar één ervan zou ruim zestig jaar later nog een belangrijke rol spelen bij de identificatie van de piloot.
De volgende dag bleek het adres onveilig en volgde vertrek naar de bossen van Beekbergen, dichter bij de Rijn; wellicht een springplank voor een oversteek naar de vrijheid. In een hol in het bos, goed verstopt in een heuveltje, ver van de bewoonde wereld, was een uitstekende schuilplaats gemaakt. Het ging goed tot 24 december. Toen kreeg een Duitse auto op de weg een lekke band. De vier Duitsers waren rond gaan lopen en ontdekten dat er rook uit het bos kwam: het kacheltje in het hol. De vijf aanwezige piloten waren zich juist aan het scheren en stonden luid te zingen. Het lukte de arrestanten verwarring te zaaien, maar Oberdak, Coslett en een Rus werden ingerekend.
In Velp werden Oberdak en Coslett veroordeeld voor spionage en terrorisme. Coslett had daar later wel begrip voor: “Het was niet zo verwonderlijk, want in het hol lagen allemaal wapens en munitie. We waren voor hen gewoon een stel terroristen.”
Todeskandidat
De piloten waren daarmee ‘Todeskandidat’; een automatisme dat was ingevoerd door de baas van de Sicherheitspolizei Eberhard Schöngarth, die op dezelfde dag als Oberdak vanuit Neurenberg Nederland binnen was gekomen. Hij bepaalde dat personen die schuldig werden bevonden aan sabotage en ongeoorloofd wapenbezit de doodstraf zouden krijgen.
Oberdak en Coslett kwamen in een gevangenis in Doetinchem terecht, De Kruisberg. Daar werden vaak mannen uit hun cel gehaald om nooit meer terug te komen. Op 1 februari 1945 waren het er zelfs 85 tegelijk en op 2 maart 46.
Hun afwezigheid boezemt angst en onzekerheid in. Het lijstje Todeskandidaten is in korte tijd flink opgeschoond. Czeslaw en Franklin (…) weten wat dat betekent: de Duitsers hebben maar één aanleiding nodig en zij zijn aan de beurt. Op 8 maart 1945 blijkt Oberdak verdwenen, samen met nog 24 mannen in De Kruisberg.
Die aanleiding werd de aanslag op Hanns Rauter bij Woeste Hoeve, de Höherer SS-und Polizeiführer. Zijn BMW was in de late avond van 6 maart door ’terroristen’ beschoten. Zelf was hij zwaar gewond geraakt; zijn chauffeur en zijn ordonnans waren overleden; er werden 234 patroonhulzen gevonden. Het was een aanslag onder leiding van de Apeldoornse verzetsleider Geert Gosens. De details werden in 1946 uitvoerig door Johan Middelbeek beschreven in het boek ‘Ik draag u op…’: de groep had een vrachtauto nodig om een partij vlees te stelen en koos de Woeste Hoeve om die buit te maken. In het nachtelijk duister was toen Rauter het slachtoffer geworden.
Schuurman gaat uitvoerig in op aanleiding, gevolgen en hoofdpersonen. Hij ging niet af op bestaande documentatie, maar reconstrueerde alle feiten. Hij constateert dat het verhaal in ‘Ik draag u op…’ onvolledig is en nog veel vragen oproept; dat het niet vaststaat dat Gosens bij toeval op Rauter stuitte, dat meer groepen – NSB en binnen de eigen geledingen – Rauters bloed wel konden drinken en dat er argumenten zijn voor een bewuste aanslag. Zijn onderzoek wordt in een volgend verhaal op Historiek.net behandeld.
Represailles
Indrukwekkend is zijn beschrijving hoe het tot represailles kwam en hoe die werden voltrokken. Vanuit Duitsland eiste Heinrich Himmler, de leider van de SS, represailles: het doodschieten van 500 gijzelaars. Schöngarth bracht dat terug tot 230 Nederlanders, waarvan alleen al tachtig uit Apeldoorn, en zocht todeskandidaten. Maar lang niet alle mannen die op 8 maart 1945 op verschillende plaatsen in Nederland werden verzameld voor de grootste massamoord op Nederlandse bodem waren ter dood veroordeeld.
Er was een macabere organisatie voor nodig. In gevangenissen in heel Nederland vond een selectie plaats. In Amsterdam werden 53 mannen doodgeschoten, in De Bilt zes, in Amersfoort 49 en op de Waalsdorpervlakte 36. Bij Woeste Hoeve werden 117 mannen in bussen aangevoerd uit Assen, Colmschate (Deventer), Zwolle, Doetinchem en Apeldoorn; de bus uit Almelo arriveerde door autopech met twee uur vertraging.
Elk kwartier verschenen twintig mannen voor het vuurpeloton en kregen hun vonnis te horen:
In de nacht van 6 op 7 maart is een lafhartige moordaanslag gepleegd op een auto met inzittenden van de Duitse bezettingsmacht. Als repressaile voor deze aanslag zullen meerdere honderden terroristen worden doodgeschoten. Hiertoe behoort ook gij.
Czeslaw Oberdak, werd later vastgesteld, was nummer 75 en kennelijk niet meteen dood, want hij kreeg ook een genadeschot.
Eén schutter weigerde, werd vervangen en is waarschijnlijk zelf geëxecuteerd. Eén gevangene probeerde te vluchten, maar kwam niet verder dan het prikkeldraad waar hij werd doorzeefd met kogels. Voor de complexe moordpartijen, met samen 261 executies, is uiteindelijk maar één persoon veroordeeld.
Zoektocht
Dat Czeslaw Oberdak was geëxecuteerd was al een aanwijzing die Schuurman tegenkwam toen hij zijn onderzoek begon, al wees dat spoor op een terechtstelling in Varsseveld (dat was de groep van 2 maart uit De Kruisberg geweest). Dat er in Woeste Hoeve twee ‘onbekende Nederlanders’ waren stond ook al in zijn zaterdagverhaal van september 1991.De aanwijzingen spelen allebei een rol in het verhaal over de zoektocht naar het uiteindelijke lot van de Poolse piloot, dat zich laat lezen als een detective.
De lijken van Woeste Hoeve waren in Ugchelen in een massagraf gedumpt; begraven met de schouders tegen elkaar om ruimte te sparen. Kort na de bevrijding van Apeldoorn, op 25 april 1945, werden ze opgegraven ter identificatie. Twee slachtoffers bleven ongeïdentificeerd, één van 1,73 meter en één van 1,63 meter lengte. De laatste had in de onderkaak rechts een gouden kroon.
Het pilotendossier, dat Schuurman bij de RAF wist op te diepen, bevatte tal van bruikbare gegevens over de Poolse piloot, maar één gegeven ontbrak: de tandartskaart. Toen later de ‘onbekende Nederlanders’ op het ereveld in Loenen werden opgegraven werd bij bij ‘de korte’ geen kroon gevonden. Maar toen het stoffelijk overschot in 1982 werd verhuisd van Ugchelen naar Loenen maakte het begeleidend dossier wel melding van een metalen horloge met schakelband; dat was eerder niet vermeld. Op een Sinterklaasfoto heeft hij, nauwelijks zichtbaar, een horloge om!
Het is een uitputtende beschrijving waarin tal van dwaalsporen worden gevolgd en concreet onderzoek op opgegraven lijken geen doorslaggevend resultaat oplevert. Het brengt de onderzoekers soms tot wanhoop: “Niet weer Oberdak!”.
Vernieling monument
De aanwijzingen dat één van de onbekende geëxecuteerden bij Woeste Hoeve Czeslaw Oberdak was geweest werden echter wel steeds sterker. Dat werd duidelijk toen in augustus 1995 de glasplaat van het monument bij Woeste Hoeve werd vernield, met daarop de namen van de doden en de vermelding ’twee slachtoffers onbekend’. Er moest een nieuwe komen en de gemeente Apeldoorn wilde Oberdak toevoegen op de nieuwe plaat. Oorlogsgravenstichting en Gravendienst vonden dat geen goed idee; Schuurman werd woedend.
Waar zijn we nu mee bezig als we namen gaan vermelden, terwijl er nog geen enkele zekerheid is!
De glasplaat kwam er toch, op 8 maart 1996, en in maart 2010 weer een nieuwe, omdat vocht de namen onleesbaar had gemaakt. Op de vijfde plaats van onder staat hij vermeld: C. Oberdak. “Maar de vermelding op dat moment gaat voorbij aan de emoties van die ene ‘bejaarde nabestaande’ in Sopot” (die in een ambtelijke brief zo was vermeld bij de argumentatie dat zekerheid wellicht nooit zou komen).
Ontknoping
In het kader van het onderzoek had zus Ludmila in 1997 een pakketje met wangslijmvlies en een hoofdhaar naar Nederland gestuurd, en dat was daar in een archiefkast opgeborgen. Dna-onderzoek kostte in die tijd 15.000 gulden en daar waren geen fondsen voor beschikbaar.
De foto van het horloge aan de pols van Oberdak gaf het onderzoek in 2007 een nieuwe impuls. Het feit dat een dna-onderzoek nu ‘nog maar’ 1100 euro zou kosten gaf de doorslag. In februari 2008 werd het lijk voor de zesde keer opgegraven. In oktober was er zekerheid: AGB300 (een kies) hoorde bij EVA847 (wangslijmvlies). Het duurde alleen nog ruim een jaar (november 2008) voordat Richard Schuurman daarover werd ingelicht.
Op 10 december 2008 is Czeslaw Oberdak op het kerkhof van Krakow begraven. In aanwezigheid van de 92-jarige Ludmila Karczmarska, die na ruim achttien jaar eindelijk antwoord op haar vragen had gekregen. Met militaire eer.
Het is een mooie dag. Al is het wrang: een eresaluut voor een gefusilleerde.