Krishnamurti en de Sterkampen in Ommen
In de eerste decennia van de twintigste eeuw bloeiden verschillende initiatieven op rondom een nieuwe wereldordening en een vredige toekomst dankzij de inzet van een geestelijke elite. Schrijver Frederik van Eeden zocht in 1910 aansluiting bij de internationale Forte-kring met onder anderen de godsdienstfilosoof Martin Buber. Architect en theosoof K.P.C. de Bazel lanceerde in 1905 een project om in de duinen bij Den Haag een achthoekige Wereldhoofdstad te stichten, naar een idee van P. Eykman.
Architect H.P. Berlage deed in 1908 een poging om De Bazels Wereldhoofdstad te realiseren door deze in vereenvoudigde vorm op te nemen in zijn uitbreidingsplan voor Den Haag. Zeven jaar later ontwierp hijzelf het Pantheon der Menschheid. Van Eeden ontwikkelde rond 1920 ideeën over een Lichtstad, gesitueerd op een mediterraan eiland, door water afgeschermd van alle verderf. In het soevereine bestuur zouden alle wereldse machten, landen, volken en religies zijn vertegenwoordigd. De Lichtstad werd, in de woorden van Van Eeden, ‘de eerste harmonisch gelukkigen menschenstad’.
Nieuwe oriëntatie
Er kwam allemaal niets van terecht, de Eerste Wereldoorlog opende een sinister en afschuwelijk perspectief dat de geschiedenis van de twintigste eeuw veel diepgaander zou kenmerken dan de nobele ideeën van enkele auteurs en kunstenaars. Maar de ijdele hoop op een mondiale vredescultuur ging óók gepaard met een vrij nieuwe oriëntatie op oosterse spiritualiteit – en als gevolg hiervan kwam het Oosten letterlijk naar het Westen.
De Indiase dichter en mysticus Rabindranath Tagore, in 1913 bekroond met de Nobelprijs voor literatuur, bezocht Nederland in 1920 op uitnodiging van de Theosophische Vereeniging en de Vrije Gemeente, om te spreken over de ontmoeting tussen Oost en West. Een van zijn Nederlandse vertalers was – alweer – Frederik van Eeden, die Tagore in 1920 ook van het station haalde en diep onder de indruk kwam van diens…
‘…glanzend grijze haar in de coupé. Hij zag mij en ’t was of hij mij herkende.’
Zielsverwantschap dus. Overigens kwam al snel de klad in Frederiks bewondering: hij vond Tagore bij nadere kennismaking toch ‘wat kinderlijk ijdel op zijn kracht als spreeker, de groote massa van zijn toehoorders (10000 menschen soms, zei hij, maar dat acht ik ooverdreeven)’.
In februari 1921 stapte een andere Wijze uit het Oosten op een Rotterdams perron uit de trein: de musicus en mysticus Hazrat Inayat Khan, een Indiër uit de islamitische, door het hindoeïsme beïnvloede Mogolcultuur en stichter van de International Sufi Movement (1917). Zijn ‘universele soefisme’ putte zowel uit oosterse als westerse religieuze tradities: alle religies kwamen uit één goddelijke bron en die ruime opvatting paste wonderwel bij de courante dromen in West-Europa en Nederland over het aanbrekende tijdperk van mondiaal wederzijds begrip.
Een vallende Ster uit het Oosten
Een derde figuur uit India deed in Nederland het meeste stof opwaaien. Zijn optreden vond geheel plaats binnen de sfeer van de nog vrij jonge theosofie en zorgde binnen en buiten deze stroming, die de mystiek en wijsheidsleren van Oost en West wilde verbinden, voor grote ophef. De leidende theosofen meenden dat de tijd van een nieuw voertuig van de ‘Wereldleraar’ was aangebroken, na de verschijning van Krishna en Jezus in het verre verleden. De ‘Maitreya Boeddha’ had een waardig lichaam uitverkoren – en dat lichaam was in 1909 in Adyar ontdekt door de belangrijke theosoof Charles Webster Leadbeater (1854-1934).
Het ging om de veertienjarige Jiddu Krishnamurti, die met zijn broertje Nitya aan het strand speelde, toen Leadbeater om het vervuilde en broodmagere brahmanenkind een wonderschone aura ontwaarde, die volgens hem bij normale menselijke wezens niet werd aangetroffen. Hij nam de knaap onder zijn hoede en al in 1911 werd in samenwerking met de theosofische leidsvrouw Annie Besant de Orde van de Ster in het Oosten opgericht. Besant werd de voogd van de broertjes, ondanks weerstand en juridische actie van hun vader.
De plannen voor een nieuwe wereldreligie rondom Krishnamurti zorgden voor aanzienlijke tweespalt in de theosofische beweging. Wereldwijd liepen talloze leden weg; de Duitse theosofen volgden in 1912 hun leider Rudolf Steiner die de nieuwe beweging van de antroposofie stichtte. Anderzijds sloten veel tot dusver niet-theosofen zich bij de Orde aan.
Drommen in Ommen
Nederland, en in het bijzonder het Overijsselse Ommen, speelde een grote rol in de ontplooiing van de Orde-activiteiten. Hier offreerde Philip baron van Pallandt aan Krishnamurti zijn achttiende-eeuwse kasteel Eerde met het gelijknamige landgoed. Krishnamurti verlangde als een waar geestelijk leraar geen persoonlijke bezittingen en weigerde, maar stemde uiteindelijk op aandrang van Annie Besant toch toe in de riante schenking. In 1923 werd het kasteel als Europees hoofdkwartier van de Orde aan een stichting onder zijn voorzitterschap overgedragen, mét 1700 hectaren bos, akkers en weiden.
Vanaf 1924 vonden hier de befaamde Sterkampen plaats, waar jaarlijks duizenden mensen uit tientallen landen zich verzamelden om naar Krishnamurti en zijn boodschap te luisteren. ‘De domm’n komen in dromm’n naar Omm’n,’ werd een gevleugelde uitdrukking onder de lokale bevolking, die wel blij was met de extra inkomsten die het jaarlijkse spektakel genereerde. Internationale treinen stopten speciaal voor de kampen op het landelijke station van Ommen. Het kampeerterrein was, behalve van een zee van tenten, voorzien van winkels in houten paviljoens. Er was zelfs een smalspoor met handgeduwde wagentjes voor de bevoorrading.
Een land zonder paden
De boodschap van de beoogde Wereldleraar week echter meer en meer af van de theosofische lijn. Krishnamurti toonde steeds grotere weerzin tegen de hem opgedrongen, loodzware rol en de theosofische doctrines omtrent bovennatuurlijke Meesters en dergelijke. Zijn toespraak in Ommen op 3 augustus 1929, voor duizenden toehoorders (ook via de radio), sloeg bij gelovigen en sympathisanten in als een bom. De beoogde Messias, die nét geen 33 meer was (de leeftijd die Christus had bereikt), stapte op deze dag in niet mis te verstane woorden uit zijn rol en hief de aan hem gewijde Orde rucksichtslos op.
Want de waarheid was, aldus de nuchtere Indiër, een ‘land zonder paden, dat door geen enkele godsdienst, door geen enkele sekte, is te bereiken’. De waarheid was ‘onbegrensd, absoluut en onbenaderbaar,’ hield hij zijn verbijsterde gehoor voor.
‘Organisaties kunnen je niet vrij maken. Niemand van buiten kan je vrij maken; evenmin kan georganiseerde aanbidding, noch het opofferen van jezelf voor een doel je vrij maken.’
Hij verwierp het idee van een nieuwe godsdienst: ‘Mijn enige zorg is dat de mens absoluut, onvoorwaardelijk vrij zal zijn.’
Annie Besant, totaal ontgoocheld door deze ontwikkeling, zat tijdens Krishnamurti’s explosieve voordracht niet zoals altijd naast hem op het podium, maar op de grond achterin de zaal. Kort nadien trok ze zich terug en verloor zich in de nevelen van dementie. Haar instorting was volgens sommige theosofen te wijten aan de schok van Krishnamurti’s terugtreden en de nieuwe leegloop die hierdoor de theosofische gelederen trof. Ondanks Annie’s blinde geloof in de door occult bedrog verziekte theosofische beginselen – ‘geen godsdienst staat hoger dan de waarheid’ – en haar deelname aan bedenkelijke machinaties, bleef haar persoonlijkheid warme gevoelens opwekken. Zowel Krishnamurti als Steiner bleven met haar in verbinding tot haar dood in 1933.
Schandalen rond Leadbeater
De nagedachtenis van Annie’s dominerende vriend en medewerker Leadbeater vertoont smoezeliger tinten, net als die van zijn jongere collega-bisschop James Ingall Wedgwood van de in 1916 opgerichte Vrij Katholieke Kerk (VKK). Dit was een kerk van theosofische signatuur, die in de persoon van Leadbeater sterk betrokken was bij de beweging rond Krishnamurti – en in dat laatste schuilde een probleem, want Leadbeater was verre van onomstreden. Klachten over seksuele handelingen met jonge knapen achtervolgden hem sinds 1906 en dreven hem zelfs enkele jaren uit de Theosophical Society. Hij had masturbatie gepropageerd en zelfs ‘geïnstrueerd’ als middel tegen seksuele spanning. Op zich misschien geen ongerijmd advies, maar in de vroege twintigste eeuw en zeker in de sfeer van het theosofisch ontstijgen aan de ‘lagere natuur’ zeer scandaleus.
Minstens zo spraakmakend waren Leadbeaters beweringen als helderziende. In zijn boek The Inner Life (1910) meldde hij onder meer helderziende bezoeken aan Mars en Mercurius. De Marsbewoners waren kleiner dan mensen, maar ze leken wel op ons. De meesten hadden geel haar en blauwachtige ogen; ze hadden dus een enigszins Noors uiterlijk en woonden in huizen van een soort gekleurd glas. Vanaf ongeveer de jaren zeventig zijn deze verbazingwekkende beweringen uit nieuwe edities weggelaten.
Leadbeater liet zich door de abdicatie van Krishnamurti in elk geval niet uit het veld slaan. Goed, de indaling in Krishnamurti van de Wereldleraar was ‘fout gegaan’, maar Leadbeater had in Adyar allang een nieuw ‘voertuig’ gevonden, een alweer bloedmooie knaap van dertien. Deze Desikacharia Rajagopalacharia of D. Rajagopal was volgens Leadbeater in zijn vorige leven Bernardus van Clairveaux geweest. Rajagopal werd later de secretaris van Krishnamurti, tot hun paden zich scheidden vanwege een decennialange verhouding van Krishnamurti met Rajagopals echtgenote en bittere juridische strijd over auteursrechten.
Krishnamurti, de man die geen leidsmannen en heilsleren meer accepteerde, bleef zijn anti-leer toch als reizend anti-goeroe uitdragen tot zijn dood in 1986. In zijn latere jaren noemde hij zijn ontdekker Leadbeater enkele keren evil: slecht. De toch al wankele reputatie van de esoterische bisschop stortte verder in na de verschijning van een biografische studie van Gregory Tillett (1982). De zeer productieve auteur en occultist Leadbeater komt hierin óók naar voren als manipulerend pedofiel en een fantast die zelfs hardnekkig loog over zijn geboortejaar.
De Ommense kampen hielden het vol tot 1938 en ook Krishnamurti bleef er trouw zijn redevoeringen houden, maar nu als een man die sprak namens zichzelf.
Boek: Dwepers en dromers. Tegenculturen in Nederland 1890-1940