Dark
Light

“Zij beleedigen hen, mishandelen ze en pogen ze zelfs te vermoorden”

4 minuten leestijd
Suikerfabriek in Indie, 1913 (Commonswikimedia/ KITLV)
Suikerfabriek in Indie, 1913 (Commonswikimedia/ KITLV)

Op 13 september 1909 werd Frits Jansen, employé van de suikerfabriek Tjoekir, officieel beschuldigd van moedwillige doodslag van de karrevoerder Samin. Jansen ontkende moedwil. Indië hield de adem in.

Op zich was de zaak Jansen een gewone zaak. Een gezagsverhouding met opgelopen agressie en met een tragische afloop, dat kwam vaker voor. Niet iedere Europeaan bleef in de tropen even kalm, de aanhoudende hitte had effecten op het zenuwgestel. En toch zou juist de zaak Jansen zorgen voor grote artikelen in de kranten. Het was meer dan een zaak. Hier stond het Europese gezag op het spel. Gezag betekende: autoriteit, prestige, aanzien, noem maar op. Dat moest behouden blijven, vond het gezag. Men wilde dus streng zijn en rechtvaardig. Niemand wat toegeven en toch aanspreekbaar zijn. Misschien ging het hier eigenlijk om het zelfbeeld van het gezag zelf.

Feest in een suikerfabriek, circa 1900-1920 (Commonswikimedia/ Tropenmuseum)
Feest in een suikerfabriek, circa 1900-1920 (Tropenmuseum)
In deze koloniale geest schreef ook het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, enkele dagen voor het proces. Juist in de regio waar de zaak Jansen zich had ontwikkeld, bestond een gezagsprobleem. De inheemse bevolking moest keer op keer met harde hand op de plaats gezet worden. De krant schreef:

“Het is maar goed, dat hier streng wordt opgetreden tegenover de bevolking; die is, zooals bekend, eer slecht dan braaf en schijnt het in den laatsten tijd op de Europeanen gemunt te hebben; niet alleen dat zij dezen niet ontzien, maar zij beleedigen hen, mishandelen ze en pogen ze zelfs te vermoorden.”

Dat sloot aan op de zaak Jansen, zo bleek:

“Het laat zich best verklaren dat verscheidene suikeremployé’s hier voor alle eventualiteiten sedert met een revolver op zak loopen, evenals bijv. ook veel beambten van de Dordtsche Petroleum Maatschappij in het Bodjonegorosche en Blorasche doen. De Europeanen zijn tegenwoordig nergens meer hun leven zeker. Fraaie toestanden voorwaar! En vellen zij uit tegenweer of zelfverdediging een Inlander neer, dan komen zij voor het gerecht en loopen de kans een zware straf te krijgen, zooals bijv. de heer Jansen, die 9de dezer voor den Raad van Justitie te Soerabaia moet compareeren, beschuldigd van moedwilligen doodslag, in welke zaak de administrateur, de boekhouders en eenige werklieden van de suikerfabriek Tjoekir als getuigen zullen worden gehoord.”

Het proces van Frits Jansen kreeg dan ook de volle aandacht van de krant. Er waren feiten, waarover voor- en tegenstanders het eens waren. Frits had een revolver. Samin was dood. Of dat direct oorzaak en gevolg was, leek de belangrijkste vraag. Léék. De eigenlijke vragen waren anders. Die luidden: hoe houden we ons staande tegenover een vijandige bevolking? Als Frits wegens moord veroordeeld wordt, tasten we dan ons eigen gezag aan?

Morsdood

Hoe houden we ons staande tegenover een vijandige bevolking?

Op 13 september 1909 traden de partijen aan voor de rechtbank. Enerzijds het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mr. Du Cloux. Anderzijds Frits Jansen, met zijn advocaar mr. Demmerinck. De beschuldiging luidde: moedwillige doodslag. Wat was er gebeurd?

Jansen en Samin waren aan het werk in een suikerriettuin. De eerste schoot op de tweede. Enkele dagen later overleed Samin. Dat er een verband bestond, bevestigde Jansen. En de dood van Samin speet hem maar: het was zelfverdediging geweest. Samin was onbeschoft, provocerend zelfs, hij was met een grasmes op hem afgekomen, dus hij moest wel schieten. Toen Samin viel, dacht hij dat deze “morsdood” was en hij voelde zich “zoo goed als zinneloos”. Iedereen op de suikeronderneming had gezegd dat zijn leven nu gevaar liep.

Eigenlijk leek Frits Jansen hier het grote slachtoffer te zijn, nog steeds. Want ja, de bevolking morde al. Dat vormde een risico voor alle ondernemingen. De getuigen gaven uiteenlopende verklaringen. Frits zou Samin geslagen hebben, waarop deze was weggekropen in zijn kar, waar Frits hem vond en weloverwogen neerschoot. Opzet en moedwil.

De tweede procesdag was even beladen als de eerste. De president van de rechtbank waarschuwde de getuigen voor meineed, zozeer liepen de verklaringen uiteen:

“Eerste getuige deelde zelfs mede, dat op dien noodlottigen dag, niet lang na het gebeurde in den riettuin Kajangan, vier kerels, waarvan een goed gewapend, op de fabriek gekomen waren; familieleden of vrienden van Samin vermoedelijk wel, om beklaagde onderhanden te nemen; beklaagde liet zich echter niet zien en het viertal ging in den laten middag heen.

De mandoer Kromodjojo verklaarde nogmaals dat bedoelde vier menschen niets kwaads in den zin hadden gehad. Het waren koelies die op de fabriek werkten. Hij achtte de opgezetenen van de desa Kajangan te braaf om beklaagde te dooden of te verwonden, hij zei ook niet gehoord te hebben van kwalijke bejegeningen van Europeanen door Inlanders in het Djombangsche.”

Niet gehoord. Niet de bedoeling. Te braaf. Kwalijk. Niemand gaf elkaar een micromillimeter toe.

Bedreigd

Aandelen van Tjoekir in 1924 zijn nog altijd te koop. (Bron: http://www.oudeaandelen-online.nl/?327,suikerfabriek-tjoekir)
Aandelen van Tjoekir in 1924 zijn nog altijd te koop. (Bron: http://www.oudeaandelen-online.nl/?327,suikerfabriek-tjoekir)
Na drie dagen procesvoering werd Frits Jansen veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, terwijl de eis drie jaar was geweest. Het vonnis was net zwaar genoeg om als serieuze straf te gelden, terwijl Frits ook tegemoet gekomen werd. Verwacht werd evenwel dat Jansen in hoger beroep zou gaan om vrijspraak te eisen. De fabriek hielp hem intussen financieel uit de brand, al zaten ze zelf in de moeilijkheden., Want, zo schreef de krant op 22 september:

“het volk was verbitterd over het voorgevallene, en de fabriek en het leven van Jansen werden bedreigd.”

Het zou bij dat ene jaar blijven, waarmee het Europese gezag zich streng toonde. Daarmee keerde de rust niet terug, niet bij de fabriek, niet in Djombang en niet in de kolonie. De krant had het goed gezien: de bevolking liet zich steeds minder zeggen.

×