Bij uitgeverij Nieuw Amsterdam verscheen oktober 2013 een nieuw boek van Maarten van Rossem: Waarom de stoommachine geen Chinese uitvinding is. Ondertitel van het boek luidt: ‘Over de ongekende inventiviteit van het Westen’. Op Historiek publiceren we de inleiding.
Waarom de stoommachine geen Chinese uitvinding is
In 2012 was het precies driehonderd jaar geleden dat de eerste stoommachine, gebouwd door Thomas Newcomen (1664-1729), in Engeland in bedrijf kwam in de buurt van Dudley Castle. De machine werd gebruikt om overtollig water uit een kolenmijn te pompen. De Britse posterijen hebben vanwege deze driehonderdste verjaardag een herdenkingszegel uitgegeven, maar in Nederland werd aan deze verjaardag geen enkele aandacht geschonken. Dat vond ik wel vreemd, omdat de stoommachine de belangrijkste uitvinding van de laatste tienduizend jaar is, en omdat de industriële revolutie en alles wat daarop volgde zonder die machine ondenkbaar zijn. Vandaar dat ik besloot, ook om mijzelf nader te informeren, een essay te schrijven over de ontstaansgeschiedenis van die stoommachine.

In de late negentiende eeuw, vierhonderd jaar na Columbus, was onze op techniek en wetenschappelijke inzichten gebaseerde samenleving al grotendeels gerealiseerd. Wie bijvoorbeeld in 1830 in West-Europa was geboren en in 1910 overleed, was getuige geweest van de grootste en snelste verandering van de menselijke samenleving ooit. Dat betekent natuurlijk geenszins dat met die ontdekking van Amerika een onvermijdelijke ontwikkeling in de richting van de industriële wereld was gestart. Het historisch proces is immers maar zeer ten dele gedetermineerd. Het betekent wel dat met die ontdekking, die overigens zelf weer een onderdeel was van de opmerkelijke veranderingsprocessen in Europa, complexe ontwikkelingen van start gingen die uiteindelijk leidden tot de mogelijkheid van de uitvinding van machines van allerlei aard. Dit essay begint daarom rond 1500. Zo’n jaartal is altijd arbitrair, maar je moet nu eenmaal ergens beginnen.
Ten slotte de op het eerste gezicht wellicht wat verwarrende titel van dit essay. Als het verhaal begint met Columbus en eindigt in West-Europa in de late negentiende eeuw, wat hebben die Chinezen er dan mee te maken?
Zodra ik wat begon te lezen over de grotere structuur van de wereldgeschiedenis van de afgelopen vijfhonderd jaar, begon ik mij te verbazen over de prominente aanwezigheid van China in de diverse moderne overzichten. Het historisch paradigma heeft zich op dit punt sedert het einde van de Koude Oorlog en de spectaculaire opkomst van China als industriële macht grondig aan de veranderde omstandigheden aangepast. Alle geschiedschrijving is eigentijdse geschiedschrijving; een waarheid als een koe, maar toch altijd weer verrassend. Laat ik beginnen met het historisch paradigma dat dominant was in de jaren van de Koude Oorlog. Dat valt het beste samen te vatten als the rise of the West. De morele en materiële superioriteit van het Westen was het product van een lange en wonderbaarlijke geschiedenis. Die begon met de filosofisch en artistiek begaafde Grieken, werd versterkt door het organisatorische en disciplinaire genie van de Romeinen, kreeg zijn unieke ethische uitgangspunten van het christendom en vond uiteindelijk zijn triomfantelijke voltooiing in het liberale Engeland van de Glorious Revolution en in dat unieke rijk van de vrijheid: de Verenigde Staten. Dit alles gesmeerd met een scheutje NAVO-wonderolie. Het is wat kort door de bocht, maar daar kwam het op neer. Het is een volledig eurocentrisch beeld van de wereldgeschiedenis. Voor zover China erin figureerde, dan als treurig voorbeeld van ‘oriëntaals despotisme’.
Na 1990 wordt the rise of the West vervangen door een geheel nieuw historisch paradigma, waarin China een glorieuze hoofdrol krijgt toegewezen. De meest in het oog lopende bijdrage aan deze paradigmawisseling leverde de historicus Kenneth Pomeranz met zijn in 2000 verschenen The great divergence. China, Europe, and the making of the modern world economy. De term great divergence was afkomstig van de inventieve Amerikaanse politicoloog Samuel Huntington. Pomeranz betoogde dat het oriëntaals despotisme vanuit economisch perspectief de grootst mogelijke onzin was. China beschikte, in elk geval tot 1800, over een vitale economie met voortreffelijk werkende markten en een zeer productieve landbouw. Het welvaartspeil in de rijkste delen van China kon zich meten met het welvaartspeil in de Hollandse Republiek of met dat in Engeland, de rijkste landen van Europa.

Al met al was Europa niets bijzonders, zeker niet in vergelijking met het uitzonderlijke China. Een deel van de China-revival is zonder meer correct. China speelde tot 1800 een belangrijke rol in de wereldeconomie en er was alle reden om het eurocentrische beeld van de wereldgeschiedenis vaarwel te zeggen. De fanatieke China-supporters verzuimen echter de meest elementaire logica toe te passen. Als de diepe kloof – de great divergence – tussen het economisch-technische niveau van West-Europa en de VS enerzijds en China anderzijds zich pas ontwikkelde na 1800, blijft men zitten met de klemmende vraag waarom die kloof zo ongelofelijk snel zo diep kon worden.
Dat Europa China voorbij kon flitsen, kan alleen verklaard worden doordat Europa een lange, lange aanloop had genomen. De verbluffende Europese superioriteit in de negentiende eeuw was al eeuwen in de maak. De great divergence begon natuurlijk niet plotseling in 1800. De kloof begon haast ongemerkt, kleinschalig te ontstaan, zo’n eeuw na de onvruchtbare triomfen van Zheng He. De opkomst van Europa, of beter gezegd West-Europa, begon in de zestiende eeuw. Hoewel de Chinezen het buskruit hadden uitgevonden, waren het de Europeanen die modern geschut ontwikkelden: het beslissende wapen op het slagveld en aan boord van Europese schepen. China had genoeg aan zichzelf, terwijl de Europeanen een deel van de niet-Europese wereld veroverden.

China beschikte misschien over het potentieel om zoiets uit te vinden, maar de omstandigheden waren er niet naar. Rond 1800 was de Engelse stoommachine al bijna een eeuw oud en begonnen sommige uitvinders al na te denken over stoomlocomotieven! Kortom, de strekking van mijn betoog is dat Europa, ondanks de retoriek van het nieuwe paradigma, nu juist wél iets bijzonders was, in elk geval voor de periode 1500-1900. In de late negentiende eeuw toonde Japan al overtuigend aan dat het idee van een inherente Europese superioriteit onzin was. Toen het goede voorbeeld eenmaal was gegeven, waren zeer verschillende samenlevingen in staat zich te industrialiseren. Feit blijft dat de stoommachine geen Chinese uitvinding is, hoe bijzonder de Chinezen ook waren.