Het Palais de l’Élysée in Parijs is de ambtswoning van de Franse president en daarmee het centrum van de Franse politieke besluitvorming. Net als het Kremlin en het Witte Huis staat het Élysée in Frankrijk metonymisch voor de staatsmacht. Die macht is in Frankrijk immers geconcentreerd in de Président de la République. Er wordt wel eens gezegd dat hij een “verkozen monarch” is. Het rijkversierde paleis staat zowel voor macht als praal.
En toch… ondanks die praal is het Élysée naar buiten toe niet zo’n opvallend gebouw als de residentie van veel andere staatshoofden. In de meeste grote Europese hoofdsteden valt het koninklijk of presidentieel paleis op door zijn grootte en zijn ligging, aan een groot plein, de rand van een park of het uiteinde van een lange laan, waardoor het al van ver te zien is.
Niet zo in Parijs, een stad waar het nochtans niet aan opvallende gebouwen mankeert. Het Élysée is niet opvallend groot, ligt vrij gewoontjes in een niet echt brede straat, de rue du Faubourg-Saint-Honoré, en is van buitenaf alleen goed zichtbaar voor wie voor de hoofdingang staat. Achter het paleis ligt de grote tuin die grenst aan de tuinen langs de beroemde avenue des Champs-Élysées (waar het paleis zijn naam aan dankt), maar daar is van het gebouw niets te zien.
Het Élysée ligt wat verborgen in wat ooit een faubourg was, een voorstad van Parijs, nu in het 8ste arrondissement, een buurt vol exclusieve modewinkels, chique hotels en zetels van grote bedrijven, op de “commerciële” rechteroever van de Seine. De meeste politieke instellingen zijn daar niet gevestigd. Die liggen vooral het 7de arrondissement, op de meer intellectuele linkeroever.
Het is eigenlijk een stadspaleis, in het Frans een hôtel particulier, gebouwd als het privé-verblijf van een rijke aristocraat, zoals er in Parijs nogal wat zijn, niet met een officiële bestemming. In dezelfde straat bevinden zich trouwens nog meerdere dergelijke stadspaleizen, zoals de residenties van de Britse en de Amerikaanse ambassadeurs, nauwelijks enkele stappen verder. Het Élysée overtreft de meeste stadspaleizen wel in grootte en pracht maar was niet bedoeld als residentie van een staatshoofd, tot ongenoegen van enkele Franse presidenten, met name Charles de Gaulle en François Mitterrand.
De vroegere Franse monarchen resideerden dan ook in veel opvallender gebouwen in het centrum, maar voor de huidige Franse president zijn die niet meer beschikbaar.
Van het Île de la Cité naar de Tuilerieën
De middeleeuwse Franse koningen hadden hun paleis op het Île de la Cité, het eiland in de Seine dat het oudste deel van Parijs vormt. De koningen verplaatsten zich regelmatig naar andere plekken in hun rijk, maar het Palais de la Cité gaf onderdak aan de vaste diensten van hun kanselarij en de koninklijke gerechtshoven, omdat de rechtspraak in laatste instantie bij de koning berustte. Dit paleis is dan ook geëvolueerd tot het huidige paleis van justitie. Sommige delen van het paleis dateren nog uit de Middeleeuwen, zoals de befaamde Sainte-Chapelle, die koning Lodewijk de Heilige liet bouwen.
Niet ver daarvan, op de rechteroever van de Seine, ligt het enorme Palais du Louvre. Oorspronkelijk was het Louvre een burcht van de oude stadswallen, die onder meer diende als gevangenis en bewaarplaats van de koninklijke schat. In de veertiende eeuw begonnen de koningen er omwille van hun veiligheid in te wonen en geleidelijk werd het de voornaamste koninklijke residentie. Vanaf de Renaissance werd de oude burcht afgebroken en vervangen door een heus paleis. Lodewijk XIV, die het Louvre liet verfraaien en fors uitbreiden, was ook de laatste vorst die er resideerde, tot hij het hof in 1683 naar Versailles verplaatste. Het Louvre – overigens groter dan het zo grandioze kasteel van Versailles – werd nog gebruikt om onder meer de koninklijke kunstcollectie onder te brengen en dat is de reden waarom het sinds de Franse Revolutie het befaamde museum herbergt.
Vlak naast het Louvre bevindt zich het kleinere Palais-Royal. Dat is ondanks de naam nooit een echt koninklijk paleis geweest, maar werd zo genoemd toen Lodewijk XIV er als kind verbleef. Omdat het over een tuin beschikt vond zijn moeder, koningin Anna van Oostenrijk, dit paleis geschikter voor haar kinderen. Het was gebouwd door de machtige minister kardinaal de Richelieu die het na zijn dood aan de Franse kroon schonk.
Aan de westkant van het Louvre lopen twee lange galerijen naar een grote tuin, de Jardin des Tuileries. Die is genoemd naar de Tuilerieën, een nu verdwenen paleis dat lag tussen de uiteinden van de galerijen. Aanvankelijk waren de Tuilerieën een kasteel dat buiten de middeleeuwse stadswallen lag, aangelegd in de zestiende eeuw door koningin-moeder Catharina de’ Medici. Door de bouw van de latere galerijen werden Louvre en Tuilerieën één groot paleizencomplex, al lagen de centrale delen van beide paleizen zowat een halve kilometer uit elkaar.
Het Tuilerieënpaleis was uniek gelegen: de Champs-Élysées liepen loodrecht op de façade van het paleis, dat zo het begin vormde van wat nu de “historische as van Parijs” wordt genoemd. De Franse koningen verbleven er af en toe. Tijdens de minderjarigheid van Lodewijk XV en het regentschap van zijn oom, de hertog van Orléans (1715-1723), vormden de Tuilerieën de zetel van het hof. Ze werden dit opnieuw nadat Lodewijk XVI, na het begin van de Franse Revolutie, in oktober 1789 gedwongen werd Versailles te verlaten. In augustus 1793 bestormde het volk de Tuilerieën, wat het einde van het koningschap inluidde.
In 1800 vestigde generaal Napoléon Bonaparte, kort nadat hij eerste consul van de Franse Republiek was geworden, zich in de Tuilerieën. Dat bleef zo nadat hij zich in 1804 tot keizer Napoleon I had laten uitroepen. Na zijn val en het herstel van het koningschap (1814) kwamen de koningen er opnieuw wonen.
De laatste Franse koning Louis-Philippe (regeerde 1830-1848) resideerde aanvankelijk in het Palais-Royal, dat zijn privé-bezit was, omdat de Tuilerieën eerst hersteld moesten worden van de verwoestingen bij de revolutie van 1830, die hemzelf op de troon bracht. In 1848 moest Louis-Philppe vluchten bij een nieuwe revolutie en werden de Tuilerieën opnieuw geplunderd.
Intussen was er het Élysée…
Het gebouw dat nu bekend is als het Élysée werd aangelegd tussen 1718 en 1720, dus tijdens het regentschap van de hertog van Orléans – kortweg “de Regent” genoemd. Alles begon toen een hoge edelman, Louis-Henri de La Tour d’Auvergne, graaf van Évreux, solliciteerde voor een hoge functie aan het hof. De Regent liet hem weten dat hij hem zijn aanstelling persoonlijk zou komen overhandigen in zijn eigen Parijse hôtel, zodra hij daarover beschikte. Een ironisch antwoord, want de sollicitant had er nog geen…
De graaf van Évreux liet zich dat geen tweemaal zeggen: hij kocht een groot stuk grond in de nog landelijke buurt in het westen van Parijs, waar voldoende ruimte was voor een groot gebouw met een nog grotere tuin. Het lag nabij de grote laan die toen al officieus de “Champs-Élysées” werd genoemd en zou uitgroeien tot een luxueuze buitenwijk. Na enkele jaren kon de graaf met een luisterrijk feest de Regent in zijn nieuwe Hôtel d’Évreux ontvangen… en er de beloofde aanstelling ontvangen.
De bouw kostte een fors bedrag maar de graaf beschikte over de enorme bruidsschat van zijn vrouw. Zij was de dochter van Antoine Crozat, de rijkste zakenman van Frankrijk, die fortuin gemaakt had in de handel met de koloniën, in de eerste plaats in slaven. In onze “woke” tijden is er meermalen aan herinnerd dat het Élysée er gekomen is met geld van de slavenhandel… Overigens klopt dat niet helemaal want de graaf moest kort na voltooiing van het Hôtel d’Évreux de bruidsschat terugbetalen. Zijn vrouw verliet hem. Ze was niet eens welkom in zijn nieuwe verblijf, waar hij zich met zijn maîtresses amuseerde. Gelukkig voor hem had hij intussen zijn fortuin fel doen aangroeien dankzij speculaties bij de bankier John Law.
Toen de graaf in 1753 kinderloos overleed, werd het Hôtel d’Évreux verkocht aan Madame de Pompadour, de favoriete maîtresse van koning Lodewijk XV (betaald met geld uit de staatskas). La Pompadour liet het nog verfraaien, maar verbleef er zelf niet veel. Bij haar dood in 1764 liet ze het na aan Lodewijk XV, die het als depot van de koninklijke meubels liet gebruiken.
Een paar jaar voor het uitbreken van de Franse Revolutie werd het Hôtel d’Évreux gekocht door Bathilde d’Orléans, een achterkleindochter van de Regent. Een excentrieke dame, die zich vanwege haar losbandig leven (ze had een buitenechtelijke dochter) niet meer aan het hof mocht vertonen en zich liet omringen door mystici en charlatans. Bathilde steunde de revolutie maar werd als lid van de koninklijke familie uiteindelijk toch voor een tijd opgesloten. Het vroegere Hôtel d’Évreux, dat onder haar bewind de naam “Élysée” had gekregen, werd onteigend. Korte tijd kreeg een staatsdrukkerij er onderdak, later werd het een depot van meubels die waren geconfisqueerd van de vijanden van de revolutie, terwijl de tuin voor het publiek werd opengesteld.
Nadat de revolutie over haar hoogtepunt was, kreeg Bathilde d’Orléans haar hôtel terug, maar door gebrek aan middelen verhuurde ze de benedenetage aan Benoît Hovyn. Deze Vlaamse zakenman, geboren in Menen en aanvankelijk lakenhandelaar in Kortrijk, had goede zaken gedaan na de aanhechting van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk. Hovyn werd een “entrepreneur de plaisirs”: hij verhuurde de zalen van het Élysée voor bals, feesten, concerten en lezingen… terwijl koppels er een kamer konden huren voor een nacht of korter. Dat gebeurde in 1797. De eigenares, die op de verdieping woonde, werd na een mislukte royalistische staatsgreep later dat jaar gedwongen Frankrijk te verlaten. Het Élysée werd opnieuw onteigend en verkocht aan Hovyn, die het verder tot één groot centrum van amusement uitbouwde. Er werden uitbundige feesten gegeven. Later kwamen er ook winkels en werd de eerste verdieping in appartementen opgedeeld.
Uiteindelijk kocht maarschalk Joachim Murat, die met Napoleons jongste zuster Caroline was getrouwd, in 1805 het gebouw. Hij liet het interieur, dat zwaar geleden had, helemaal opknappen. Het is door de transformaties in empirestijl onder Murat dat het Élysée eruit ging zien zoals het nu is en dat men van een echt paleis kon gaan spreken. Omdat haar man veel op veldtocht met Napoleon vertoefde, was het vooral Caroline die er verbleef. Ze hield er salons.
In 1808 maakte de Franse keizer het echtpaar Murat tot koning en koningin van Napels. In ruil moesten ze hun eigendommen in Frankrijk aan hem schenken, in de eerste plaats het Élysée (overigens had Napoleon hen een groot bedrag geschonken voor de restauratie). Napoleon werd zo het eerste Franse staatshoofd dat er verbleef, zij het slechts af en toe, want de Tuilerieën bleven zijn officiële residentie, en ook hij vertoefde vaak in kastelen rond Parijs, vooral Saint-Cloud, Fontainebleau en Compiègne. Toen hij een jaar later scheidde van zijn eerste vrouw Joséphine de Beauharnais, schonk Napoleon haar het Élysée. Hij kreeg er blijkbaar spijt van, te meer daar Joséphine er nauwelijks gebruik van maakte, want ze verkoos haar mooie privé-kasteel Malmaison even buiten Parijs. Begin 1812 dwong haar ex-man haar het Élysée terug te geven… in ruil voor het kasteel van Laken bij Brussel (de huidige residentie van de Belgische koning) waar ze nooit geweest is.
Toen de geallieerde legers in 1814 Parijs bezetten – waarbij Napoleon moest aftreden – nam de Russische tsaar Alexander I er een tijd zijn intrek. In de korte tijd dat Napoleon in 1815 terug aan de macht was – de “Honderd Dagen” – was het Élysée zijn voornaamste residentie. Het is daar dat hij enkele dagen na de Slag bij Waterloo zijn tweede abdicatie ondertekende, om kort daarna voorgoed uit Parijs te vertrekken.
Bij het herstel van het koningschap was het Élysée toegewezen aan de hertog van Berry, een neef van koning Lodewijk XVIII en potentiële troonopvolger. Maar die werd in 1820 bij een politieke aanslag vermoord, waarna zijn weduwe weigerde er nog te wonen. Gedurende meer dan een kwarteeuw werd het paleis alleen sporadisch gebruikt als logeeradres voor buitenlandse prinsen die Parijs bezochten.
De president neemt zijn intrek in het Élysée
Toen in 1848 voor de tweede keer de republiek werd uitgeroepen, werd het Élysée een tijd een ruimte voor feesten en tentoonstellingen. Eind dat jaar besloot men dat het de ambtswoning zou worden van de eerste verkozen president van de Republiek. Die president was niemand anders dan Louis-Napoléon Bonaparte, een neef van Napoleon I, die trots was dat hij dezelfde vertrekken mocht bewonen waar zijn oom de laatste dagen in Parijs had gesleten. Nadat hij door een staatsgreep eind 1851 dictatoriale macht had gekregen, verhuisde hij naar de – intussen gerestaureerde – Tuilerieën, waar hij zich kort daarop tot keizer Napoleon III liet uitroepen.
De nieuwe keizer liet het Élysée opknappen en gaf het het uiterlijk dat het nu nog heeft. Het paleis werd nu officieel het gastenverblijf voor buitenlandse vorsten. Victoria van Groot-Brittannië, Frans Jozef van Oostenrijk, Alexander II van Rusland en ook Willem III van Nederland: allen verbleven er tijdens hun bezoek aan Parijs.
Tijdens de Frans-Duitse oorlog en de daaropvolgende Commune van Parijs (1870-1871) ontsnapte het Élysée als bij wonder aan plundering en vernietiging, terwijl de Tuilerieën in vlammen opgingen. Frankrijk was nu opnieuw een republiek, maar de regering en het door conservatieven overheerste parlement verbleven in het kasteel van Versailles, verwijderd van de al te opstandige hoofdstad. De president van de nieuwe Derde Republiek kwam in het begin slechts af en toe naar Parijs en verbleef dan in het Élysée. In 1874 nam maarschalk de Mac-Mahon, de toenmalige (monarchistische) president, er definitief zijn intrek maar pas vijf jaar later werd het paleis de officiële residentie van de president. Dat is het sindsdien altijd gebleven. De Tuilerieën, die te veel als symbool van de monarchie werden beschouwd, zouden niet worden heropgebouwd en de ruïnes werden opgeruimd.
Van 1940 tot en met 1946, toen er geen president van de Republiek was, werd het Élysée niet gebruikt. Maarschalk Pétain, die tijdens de Duitse bezetting over Frankrijk heerste met de titel van “staatshoofd”, had zijn ambtswoning in een hotel in Vichy en mocht van de Duitsers niet in Parijs verblijven.
De presidenten van de Derde en de Vierde Republiek hadden vooral een ceremoniële bevoegdheid. Wel vergaderde de ministerraad in het Élysée onder hun leiding, maar verder werd het paleis vooral gebruikt voor recepties en diners. Dat veranderde toen generaal Charles de Gaulle begin 1959 president van de nieuwe Vijfde Republiek werd. Voortaan was de politieke macht geconcentreerd in het Élysée. Een gevolg was een forse uitbreiding van het apparaat van adviseurs en medewerkers die de president omringen. Sommige adviseurs waren – en zijn – machtiger dan ministers. Het is geen toeval dat zowel de huidige president Emmanuel Macron als zijn voorganger François Hollande zelf eerder op het Élysée werkten. En liefst drie Franse premiers waren ooit secretaris-generaal van het Élysée, de hoogste medewerker van de president.
Door de uitbreiding van de staf zijn veel vertrekken van het paleis als kantoren ingericht. Hoe dan ook is het Élysée voor al dat personeel te klein (er werken in totaal 800 mensen voor de president). Sommige adviseurs hebben hun kantoor in enkele naburige gebouwen. Een aantal diensten zijn ondergebracht in het Palais de l’Alma nabij de Eiffeltoren. Dat gebouw telt ook een aantal appartementen waar enkele hoge functionarissen van het Élysée wonen, en een galerij waar de vele geschenken worden bewaard die de presidenten van buitenlandse staatshoofden ontvingen.
Presidentiële ambtswoning
Het bekendste vertrek in het Élysée is wellicht de Salon doré, de barokke vergulde salon op de eerste verdieping met zicht op de tuin, die dienst doet als officiële werkkamer van de president. Belangrijke besprekingen met hoge gasten en topmedewerkers vinden meestal daar plaats. Het paleis omvat nog andere prestigieuze salons. In de Salon des ambassadeurs, waar traditioneel de buitenlandse ambassadeurs hun geloofsbrieven overhandigen, vergadert tegenwoordig de ministerraad. Die wekelijkse vergaderingen zijn meestal een formaliteit, want de echte beslissingen worden genomen in informele gesprekken met de president. De 600 m² grote feestzaal wordt gebruikt voor de grote recepties en voor presidentiële persconferenties. Het is in die zaal dat de president bij het begin van zijn ambtstermijn wordt ingehuldigd.
Onder het gebouw bevindt zich een schuilkelder met een speciale commandopost. De president kan immers over de inzet van kernwapens beslissen.
Een paar vertrekken hebben een meer luchtige geschiedenis. De Salon vert, vlak naast de Salon doré, is de plek waar Nicolas Sarkozy (president van 2007-2012) in 2008 (her)trouwde met topmodel-zangeres Carla Bruni. Het was niet het eerste presidentiële huwelijk op het Élysée. In 1931, vlak voor het einde van zijn presidentschap, was president Gaston Doumergue in dezelfde Salon vert in het huwelijk getreden met de vrouw die al lang zijn levensgezellin was. Als vrijgezel woonde hij alleen op het Élysée, maar hij had de gewoonte gehad om iedere ochtend te voet naar zijn privé-woning te stappen om met haar te ontbijten.
Het boudoir d’argent is de kamer waar Napoleon I in 1815 zijn abdicatie ondertekende. Op die plek, in 1899, stierf president Félix Faure onverwachts in gezelschap van zijn maîtresse. Meteen de enige president die ooit in het Élysée overleed. Wat er toen precies gebeurde is niet zeker, maar de maîtresse verdween langs een dienstuitgang, na zich snel te hebben aangekleed en liet haar korset achter. President de Gaulle noemde het boudoir “het overblijfsel van een bordeel”.
De Gaulle (president van 1959 tot 1969) hield dan ook niet van het Élysée, omwille van zijn ligging en zijn frivole verleden (hij noemde het ooit een “vrouwenpaleis”) en bovendien was het te klein geworden. Hij liet onderzoeken waar hij elders onderdak kon vinden. Er werd gedacht aan het bekende Hôtel des Invalides en de École militaire, maar vooral aan het kasteel van Vincennes, aan de rand van Parijs. Uiteindelijk bleek een verhuizing te duur. Dat gold nog veel meer voor een waanzinnig plan om de Tuilerieën opnieuw op te bouwen. De Gaulle en zijn opvolgers zijn dus maar in het Élysée blijven wonen. Wel bestaat de mogelijkheid dat de president en zijn staf in noodgevallen naar Vincennes uitwijken. Het paleis is immers kwetsbaar voor overstromingen van de Seine.
Door de uitbreiding van de kantoorruimte beschikt het Élysée niet meer over appartementen voor buitenlandse gasten. Bezoekende staatshoofden krijgen een onderkomen in het Hôtel de Marigny, een stadspaleis in de buurt, dat ooit aan de bekende bankiersfamilie Rothschild behoorde. Alleen de West-Duitse bondskanselier Konrad Adenauer heeft als persoonlijke gast van de Gaulle in de presidentiële appartementen gelogeerd. De eigenzinnige generaal zou overigens ooit gezegd hebben dat hij geen zin had om ‘s nachts in de gang een koning in pijama te ontmoeten.
Het Élysée is een ambtswoning maar de presidenten hebben niet allemaal evenveel gebruik gemaakt van hun appartementen. De meeste belangrijke Franse politici hebben immers een privé-woning in Parijs. Dat gold niet voor generaal de Gaulle, maar zijn afkeer voor het Élysée zorgde er wel voor dat hij ieder weekend en elke vakantie doorbracht in zijn woonplaats Colombey-les-deux-Églises, op tweehonderd kilometer van de hoofdstad. Valéry Giscard d’Estaing (president van 1974 tot 1981) heeft er nooit echt gewoond. Zijn kinderen, die nog bij hem thuis inwoonden, zijn nauwelijks in het Élysée geweest. Giscard zelf overnachtte regelmatig alleen in het paleis, al bracht hij in de praktijk wel eens elders de nacht door tijdens een van zijn vele avontuurtjes. Zijn opvolger François Mitterrand (president van 1991 tot 1995) keerde officieel elke avond terug naar zijn huis in het Quartier latin. Later werd bekend dat hij in werkelijkheid meestal verbleef bij zijn maîtresse Anne Pingeot en hun dochter Mazarine. Om de discretie te bewaren had hij hen ondergebracht in een van de appartementen van het eerder genoemde Palais de l’Alma… op staatskosten.
Mitterrands opvolger Jacques Chirac (president van 1995 tot 2007) woonde dan weer permanent in het Élysée. Chirac bracht dan ook het grootste deel van zijn carrière in ambtswoningen door en had op den duur geen eigen woning meer. Andere presidenten maakten meer gebruik van hun privé-verblijf, maar sinds de aanslagen van 2015 in Parijs woont de president om veiligheidsredenen meestal wel op het Élysée.
Nog een paar andere verblijven staan ter beschikking van de president. Zijn weekends brengt hij door in een jachtpaviljoen van het park van Versailles, waar hij over een zwembad en een tennisveld beschikt. Voor zijn vakanties kan hij verblijven in het Fort van Bregançon bij Bormes-les-Mimosas, aan de Middellandse Zee. Enkele andere kastelen worden niet meer door hem gebruikt. Zoals het kasteel van Vizille, bij Grenoble in de Alpen, dat ooit een vakantieverblijf was en nu een museum van de Franse Revolutie herbergt. Of dat van Rambouillet, niet ver van Versailles, dat diende voor de presidentiële jachtpartijen. Maar die zijn intussen ook afgeschaft.
Het Franse kiesstelsel (sinds 1958)