Het boek De filosofiecanon. 50 denkers die de moderne wereld vormgaven, biedt een beknopte inleiding op de moderne filosofie. Auteur Stephen Trombley – redacteur en filmmaker – is erin geslaagd een begrijpelijk handboek samen te stellen.
Natuurlijk graaft Trombley niet heel diepte. Maar wel geeft hij kernachtig en correct de basisgedachten van beroemde filosofen weer. Trombley start met een korte beschrijving van de hoofdlijnen in de westerse filosofie uit de afgelopen 250 jaar. Hierin krijgen vooral het tijdperk van de democratische revoluties aandacht (eind 18e eeuw), en voorts het denken over verschijnselen als socialisme en fascisme. Daarna volgen vijftig korte biografietjes, van elk 3 tot 5 pagina’s, van toonaangevende filosofen.
Immanuel Kant: spilfunctie
Het eerste verhaaltje gaat over de zeer invloedrijke filosofie van Immanuel Kant (1724-1804), wiens gedachtegoed Trombley terecht het etiket van ‘spilfunctie in het moderne denken’ opplakt. Diens belangrijkste werk, Kritik der reinen Vernuft (1787), poneerde de stelling dat objectieve kennis a priori, dus los van de omgeving of ervaring, in de mens zelf te vinden is. Volgens Kant kan alleen het menselijke bestaan zelf – ik, de ego – het object zijn van een zuivere waarneming. Deze vaststelling ondermijnde natuurlijk de positie van religie, die het object juist buiten de mens verplaatsen naar een alwetend en almachtig God. Trombley schrijft hierover:
‘Kant vertegenwoordigt het culminatiepunt, de perfectie, van de Verlichting. Bij Kant zijn alle sporen van het religieuze, middeleeuwse denken weggeveegd en is de mens centraal in zijn eigen situatie geplaatst. Zijn vrijheid gaat uit van zijn waarneming van zichzelf als autonoom handelend persoon, en uit dit inzicht volgt zijn rol als politieke speler en ethisch wezen voort.’ (25)
Søren Kierkegaard: antifilosoof
Na Kant is het de beurt aan, onder meer, grootheden als de Britse empirist John Stuart Mill (1806-1873) en de Duitse idealistische filosoof Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831). Interessant is, in mijn optiek althans, de subjectieve filosofie van Søren Kierkegaard (1813-1855), die zichzelf beschouwde als een antifilosoof. Kierkegaard wordt wel beschouwd als de vader van het existentialisme, en zette de hoofdthema’s van die filosofische stroming uiteen. Decennia voordat Martin Heidegger (1889-1976) het levenslicht zag. De kern van Kierkegaards denken was het volgende:
‘Kierkegaards denken staat in schril contrast tot dat van Hegel. Hegel bouwde een groots logisch systeem van zuivere rede waarmee de mens en zijn wereld objectief begrepen zouden worden, als was het vanuit een goddelijk perspectief. Kierkegaard stelde dat dit nooit mogelijk was; dat het menselijk subject altijd gesitueerd is in het perspectief dat zijn lichaam hem verleent, zijn plaats in de ruimte, zijn eigen bewustzijn.’ (61)
Dewey: onderwijshervormer
Een andere boeiende filosoof is Gottlob Frege (1848-1925), de grondlegger van de moderne logica. Min of meer onbedoeld vond Frege het vak taalfilosofie uit. Frege bouwde met zijn theorieën voort op het syllogisme van Aristoteles, waarin deze taal terugbracht tot wiskundige formules, zodat een combinatie van uitspraken op consistentie gecontroleerd kon worden.
Ten slotte de Amerikaanse pragmaticus John Dewey (1859-1952). Deze denker ontwikkelde belangrijke theorieën op het gebied van onderwijs, die in de eerste helft van de twintigste eeuw grote invloed hadden op de Amerikaanse onderwijswereld. Onderwijs is vooral ervaringsonderwijs, aldus Verwey in zijn invloedrijke werk The Child and the Curriculum (1902):
‘Alles wat doods, mechanisch en formeel is op scholen, is te wijten aan het feit dat we het leven en de ervaring van het kind ondergeschikt maken aan het leerplan.’ (120).
Leven en ervaring waren voor Dewey de ingrediënten die via het onderwijs bijdragen aan een levendige en vrije samenleving. Dit zijn woorden die vandaag de dag nog steeds actueel en behartigenswaardig zijn.
Meer filosofiegeschiedenis
Boek: 50 denkers die de moderne wereld vormgaven