Dark
Light

De Griekse goden: übermenschen of marionetten?

7 minuten leestijd
Athene en de triomf van Jupiter
Athene en de triomf van Jupiter - René-Antoine Houasse, 1706

Godsdienst speelde in het alledaagse leven van de Oude Grieken een cruciale rol. Ook in de mythologische verhalen traden de goden constant op de voorgrond. Maar hoe gelovig waren de Grieken eigenlijk? En in hoeverre vormde hun religie een bron van zingeving, innerlijke kracht en spiritualiteit? Lees en oordeel zelf…

Het wezen van de goden

Hoewel de Griekse goden in de Prehistorie bepaalde natuurkrachten vertegenwoordigden, kregen ze vrij vlug een antropomorf karakter: ze werden als mensen afgebeeld en hadden typisch menselijke persoonlijkheidskenmerken – zelfs negatieve. Het enige wat hen van de mensen onderscheidde, was hun macht, hun onsterfelijkheid en hun gelukzaligheid: de goden waren machtiger (Gr. κρειττονες – kreittones) dan de mensen, konden niet sterven of ziek worden en leden een zorgeloos leven. De enige last die ze konden ondervinden, kwam van de mensen…

Volgens de Griekse mythologie woonden de goden op de berg Olympus, onbereikbaar voor de mensenwereld. Tussen hen bestond een strikte hiërarchie met Zeus, de oppergod, aan het hoofd. Zijn heerschappij over het heelal deelde hij met zijn broers Poseidon (de zee) en Hades (de Onderwereld).

De Olympus, de hoogste berg van Griekenland
De Olympus, de hoogste berg van Griekenland

Ook al hadden de Griekse goden veel in hun mars, ze waren in tegenstelling tot de God van het christendom allerminst AL-machtig en AL-wetend. Zo kon Zeus bijvoorbeeld niks op eigen houtje beslissen zonder de goedkeuring van de rest van zijn pantheon.

Bovendien waren alle goden onderworpen aan een hogere onafhankelijke macht: de μοιρα (Moira) of het Lot, belichaamd door de schikgodinnen Klotho, Lachesis en Atropos. Het Lot bepaalde de levensloop, de levensduur, de bestemming en het levenseinde van ieder schepsel (mens, dier, plant of godheid). Daardoor konden de goden (én mensen) de loop der gebeurtenissen wel enigszins versnellen of vertragen, maar de uiteindelijke afloop ervan zeker niet veranderen.

De gouden draad van de Moiren – John Melhuish Strudwick, 1885

De relatie tussen de goden en de mensen

Tussen goden en mensen bestond een dubbelzinnige relatie. Vooreerst kenden de Grieken de scheppingsgedachte niet. Hun goden waren allerminst scheppende goden, zoals de God van het christendom. Terwijl deze laatste een transcendent karakter heeft, zijn de Griekse goden immanent: zij manifesteren zich niet buiten de natuur, het heelal of de kosmos, maar maken er onlosmakelijk deel van uit. Hierdoor zijn de goden – net als de mensen – onderworpen aan de wetten van die natuur, zoals bijvoorbeeld het eerder genoemde Lot.

Ook legden de goden aan de mensen geen enkele ethische richtlijn op. Morele normen als ‘je mag niet doden’, ‘je mag niet stelen’, ‘je mag niet jaloers zijn’, ‘je mag niet liegen of bedriegen’, ‘je mag geen woord- of echtbreuk plegen’, ‘wees tevreden met wat je hebt’… kwamen van de mens. Het feit dat de goden deze menselijke regels zelf wel eens met handen en voeten durfden te treden, had tot gevolg dat er geen totale afhankelijkheid van de mens tegenover de goden bestond. Omwille van deze relatieve vrijheid, kon een Griek makkelijk afstand nemen van de goden: hij was verantwoordelijk voor zijn of haar eigen daden.

Toch zorgden de goden ervoor dat de mens niet kon doen of laten wat hij wilde. Hun essentiële bevoegdheid bestond er immers in de harmonie (Gr. κοσμος, kosmos), de orde en de gerechtigheid in de wereld te bewaren en te bewaken. Ethische normen of afspraken mochten dan wel van de mens komen, de goden controleerden of ze werden nageleefd. Ook zagen ze erop toe dat ieder schepsel de bestemming vervulde, die het Lot voor hem had uitgetekend. Wie de ongeschreven regels overtrad (Gr. αμαρτια, hamartia), pleegde υβρις, hubris (‘overmoed’) en moest daarvoor boeten (Gr. τισις, tisis of νεμεσις, nemesis).

De Griekse goden zijn dus in de eerste plaats straffende goden. Dat hebben onder meer koning Oidipous, Tantalos en Sysiphos aan den lijve ondervonden…

Sisyfus, afgebeeld door Jusepe de Ribera
Sisyfus, afgebeeld door Jusepe de Ribera – 17e eeuw

Omwille van hun kosmische rol grijpen de goden voortdurend in het leven van de mensen in. Hongersnoden, zonsverduisteringen, aardbevingen, overstromingen, ziektes en epidemieën, misoogsten, vulkaanuitbarstingen, klimaatveranderingen, onweer, oorlogen… schreven de Grieken steevast toe aan goddelijke interventies. Dergelijke fenomenen trachtten ze te verklaren met mythen: denken we bijvoorbeeld aan het verhaal van Demeter en Persephone, dat de jaarlijks weerkerende seizoenswisseling verklaart.

In heel wat van deze verhalen zien we de goden – al dan niet in een andere, menselijke gedaante – rechtstreeks in interactie treden met stervelingen. Alleen al de Ilias, de Odysseia en de Griekse tragedies leveren legio voorbeelden van directe goddelijke inmenging, tot zelfs dei ex machina toe.

De godin Athena voorkomt dat Achilles zijn boekje te buiten gaat tegenover Agamemnon
De godin Athena voorkomt dat Achilles zijn boekje te buiten gaat tegenover Agamemnon – Giovanni Battisti Tiepolo, 1757

Verder geloofden de Grieken dat de goden hun wil onrechtstreeks te kennen gaven via voortekens en zieners, orakels en dromen. Niet toevallig was het orakel van Apollo in Delphi een veelvuldig bezochte trekpleister.

Omdat de mensen beseften dat de goden zwaar konden ingrijpen in hun leven en hen zelfs streng konden straffen, benaderden ze hun opperwezens met een angstvallige eerbied. De Grieken waren cru gesteld bang voor de goden. Door gebeden en offers probeerden ze dan ook goddelijke gunsten af te smeken en onheil af te wenden. Van een liefdevolle, persoonlijke relatie met de godheid lag een doorsnee Griek allerminst wakker: van de kwestie of hij bij de goden op een goed blaadje stond des te meer.

Kritiek op de goden vanuit de antieke wijsbegeerte

Wie vandaag Homeros’ epen, de tragedies en andere Griekse mythen leest, heeft wellicht soms weinig begrip voor de immorele en achterbakse omgang van de goden met de hoofdpersonages. Deze sterfelijken worden er vaak opgevoerd als weerloze marionetten zonder vrije wil, waarmee de goden gemene spelletjes spelen. Zo achtervolgt zeegod Poseidon in de Odysseia Odysseus met harteloze wraakzucht en leedvermaak. In de Ilias maakt Apollo het Hector wel heel gemakkelijk om Patroklos over de kling te jagen door deze laatste letterlijk in zijn hemd te zetten. En toegegeven, is Orestes niet even schuldig aan moord als zijn moeder Clytaimnestra? Of heeft koning Oedipous in feite geen onrechtvaardige straf gekregen?

De blinde Oedipus - Bénigne Gagneraux
De blinde Oedipous – Bénigne Gagneraux

Ook het lustige, onbezorgde luizenleventje van de goden op de Olympos, dat in schril contrast staat met de dagelijkse ‘struggle for life’ van hun zwoegende vereerders, doet de moderne lezer waarschijnlijk meer dan eens de wenkbrauwen fronsen.

Ook in de vroegste perioden van de Griekse geschiedenis riepen de baldadigheden van de goden herhaaldelijk jaloezie, wrevel, antipathie en stille verwijten op. Wanneer in de loop van de zevende en zesde voor Christus de eerste filosofen ten tonele verschijnen, slaat deze wrevel om in openlijke kritiek en weerstand.

De eerste filosofen trachtten natuurlijke verschijnselen en onaangename gebeurtenissen te duiden met rationele verklaringen in plaats van met verhalen waarin de goden straffend optreden. Op grond van deze verklaringen en gesterkt door het culturele, religieuze en morele relativisme dat als gevolg van de kolonisatie na het toenemende contact van de Grieken met andere volkeren was ontstaan, probeerden ze de angst van de mens voor de goden weg te nemen. Sommigen gingen verder en stelden zelfs expliciet het geloof in de Olympische goden ter discussie. Onderstaand gedicht van Xenophanes vormt hiervan een treffende illustratie:

Stelen, vreemd gaan, liegen en bedriegen,
van alles dichten Homeros en Hesiodos toe aan goden
wat bij mensen als schandelijk wordt verboden.
En de mensen denken dat de goden geboren worden,
kleren dragen, spreken en er net zo uit zien zoals wij.
Stel dat paarden en koeien handen hadden
en penseel en beitel hanteerden als mensen,
dan zouden ze hun goden schilderen
in de gedaante van paarden en koeien
en hen uithouwen naar hun evenbeeld!Vertaling H. Kramer

Een aanzienlijk aantal filosofen hield er weliswaar een bepaald godsbeeld op na, maar dat stond ver van traditionele Griekse godsvoorstellingen. Veelal namen ze het bestaan van één enkele – dikwijls niet voor te stellen – abstracte goddelijke kracht aan.

Zo geloofde Xenophanes in één almachtige god, die de hele kosmos omvatte. Aristoteles dweepte met zijn ‘Onbewogen Beweger’. Socrates liet zich leiden door zijn fameuze ‘daimon’, tot op zekere hoogte te vergelijken met de stem van het geweten. Plato sprak dan weer over ‘de Idee van het Goede’. Xenophanes en Artistoteles beschouwden hun ‘goden’ voornamelijk als kosmische principes, verantwoordelijk voor de orde in de wereld. Voor Socrates en Plato fungeerden ze dan weer als moreel kompas. Eén ding hadden alle wijsgeren wel gemeen: het immorele gedrag en de antropomorfe voorstelling van de goden keurden en wezen ze volledig af.

De sofisten gingen met hun religieuze agnosticisme, dat naar atheïsme neigde, het verst in hun kritiek op de Griekse godenwereld. Ze huldigden de stelling dat de mens de maat was van alle dingen en dat we niet kunnen weten of de goden wel bestaan: we kunnen ze immers niet zien of waarnemen.

Epicurus van Samos, de grondlegger van het Epicurisme
Epicurus van Samos, de grondlegger van het Epicurisme
Op moreel gebied vonden de sofisten dat er geen absolute waarden of waarheden bestonden: alles is relatief. Of misdrijven als moord, diefstal, verkrachting… al dan niet verkeerd zijn, is geen zaak van de goden – als die al bestaan – , maar een afspraak tussen mensen onderling. Niet de goden – als die al bestaan – maken de wetten, maar de mensen. Niet de goden bestraffen fouten, maar de samenleving die de regels heeft opgesteld.

De essentie van hun boodschap luidde ongeveer driehonderd jaar na het ontstaan van de Homerische epen eensluidend en eensgezind: voor die ‘zogezegde goden’ hoeven we geen vrees te koesteren. Deze visie zal later worden overgenomen en verder uitgewerkt door Democritos en het epicurisme.

“Carpe diem quam minimum credula postero” (Pluk de dag, vertrouw zo min mogelijk op morgen)(Horatius, Carmina, I, 11, 18)

Paul De Zutter (Brugge, België) is een gepassioneerd docent klassieke talen, die de actualiteit graag bekijkt door een oudheidkundige bril en vice versa.

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×