Forten
Lange-afstandshandel, over land en overzee, bleef vanwege de hoge kosten lange tijd beperkt tot luxe producten van hoge waarde. Daarmee vormde die handel een voor de hand liggende prooi voor rovers en corrupte bestuurders. Beveiliging van de routes met fortificaties ter bescherming van oases en overnachtingsplaatsen (caravanserai) was onontbeerlijk. Echter, ook voor zeeschepen waren vaste steunpunten onontbeerlijk. De Portugezen introduceerden in Azië langs de voornaamste zeeroutes het Europese artilleriefort. Naast de militaire bescherming speelden deze forten een rol bij de handel: producten konden tijdens de afwezigheid van de schepen het hele jaar door tegen de laagste prijs worden ingekocht en veilig worden opgeslagen in afwachting van de schepen. Dat was van groot belang omdat door seizoensgebonden winden bepaalde routes slechts gedurende bepaalde jaargetijden bevaarbaar waren. De permanente Portugese militaire aanwezigheid ging gepaard met consolidatie van de handelsrechten, politieke macht en verspreiding van het geloof. Lokale vorsten verleenden soms aan de Portugezen (en later ook aan de Nederlanders en Engelsen) toestemming voor de bouw van een fort om de eigen positie te versterken. Daarmee werden de Portugezen onderdeel van de lokale machtssystemen in Azië.
Ook de eerste Nederlandse fortificatie in Azië kwam op die manier tot stand, toen Steven van der Hagen, na een vergeefse belegering van het Portugese fort Nostra Señora de Anunciada, op verzoek van de Ambonese hoofden op Hitoe in 1600 het Kasteel van Verre bouwde. Deze eerste poging, nog ondernomen door een der zogeheten voorcompagnieën, bleek geen succes, want al in 1601 werd het fortje ontruimd en de bezetting geëvacueerd door de vloot van Cornelis van Heemskerck. Pas ná de oprichting van de VOC, werd in 1605 bovengenoemd Portugese fort gewonnen en daarmee was de eerste permanente Nederlandse fortificatie op Aziatische bodem een feit. Hiermee begon de Specerijenoorlog op de Molukken met Portugal en Spanje (1605-1623) over de beheersing van de specerijeilanden en -handel. Verdedigingswerken speelden bij het verkrijgen en het verdedigen van dit monopolie een belangrijke rol, mede omdat een deel van de strijd werd uitgevochten door het omkappen van kruidnagelbomen, hetgeen alleen voorkomen kon worden door een actieve gewapende aanwezigheid ter plaatse. Al vóór het Twaalfjarig Bestand werden hiervoor talloze forten, soms van kleine omvang, gebouwd De Heren XVII ervoeren de grootschalige fortenbouw als een noodzakelijke, maar kostbare aangelegenheid, die ten laste ging van de handelswinst. Ook na de verdrijving van de Portugezen en de Spanjaarden uit de Molukken bleven fortificaties echter noodzakelijk om de specerijenhandel te beheersen en smokkel tegen te gaan. Het systematisch kappen van kruidnagelbomen (aangeduid met de term extirpatie) op omliggende, niet door de VOC beheerste eilanden, vormde een van de belangrijkste pijlers van de handhaving van het monopolie op deze winstgevende specerij. Hiertoe werden in samenwerking met lokale vorsten hongi-tochten gehouden met snelle roeivaartuigen, de kora-kora’s.
Waar de Portugezen vanuit hun eigen vestingbouwtraditie grote kasteelachtige forten bouwden, probeerde de VOC vooral kleine en goedkope fortificaties te bouwen, door gebruik te maken van ook in Patria gangbaar bouwmateriaal, zoals hout, aarde en zoden.
Verbinding naar open zee
Zowel het benodigde bouwmateriaal als de werkkrachten werden contractueel geleverd door de vorsten. De Nederlandse forten werden bij voorkeur gebouwd met een verbinding naar open zee, zodat goederen, contanten, wapens en bezetting in geval van nood konden worden geëvacueerd en versterkingen en voorraden per schip konden worden aangevoerd. Daardoor waren de Nederlandse versterkingen tactisch bezien soms niet op de beste plaats gebouwd (bijvoorbeeld op een locatie die werd gedomineerd door een heuvel of berg), maar operationeel voldeed een en ander aan de eis om bestand te zijn tegen de aanval van een lokale tegenstander.
Het bleek spoedig dat niet alleen het klimaat een verwoestende uitwerking had op de fortificaties van steen, hout en grond, maar dat ook termieten in mum van tijd de meest hechte houten constructies konden vernielen. Daarom ging de VOC over tot het bouwen van fortificaties en gebouwen in steen en kalk. Aangezien de bouwmaterialen vaak in herendiensten moesten worden geleverd, gaven ook de vorsten de voorkeur aan de levering van steen en kalk boven die van weinig duurzame houten palissaden, die steeds opnieuw vervangen moesten worden. Stenen forten zijn derhalve niet geconcipieerd met een groter defensief vermogen, maar met een grotere duurzaamheid van constructie voor ogen en een ontlasting van de plaatselijke bevolking van steeds terugkerende zware herendiensten.
Functies
Kenmerkend voor de VOC-fortificaties in Azië was dat behalve een militaire functie, er ook bestuurlijke en commerciële functies in werden ondergebracht. Soms werd zelfs een productiefaciliteit binnen de muren, of een annex gevestigd, zoals bijvoorbeeld het geval was in het fort van Hoogly (Bengalen), waar de raffinage en opslag van grote hoeveelheden salpeter plaatsvond en in Negombo (Ceylon) ten behoeve van het sorteren, bundelen en verpakken van kaneelbalen. Deze hybride versterkingen waren in militair opzicht kwetsbaar door de aanwezigheid van grote pakhuizen, schuren en loodsen, een vergaderzaal voor het bestuur tegen een muur (fort Oranje op Ternate), of bijvoorbeeld door de nabijheid van bebouwing van de lokale bevolking, waardoor het schootsveld vanuit het fort werd belemmerd en er geen gracht kon worden gegraven enzovoort.
Schepen steunen forten en vice versa, maar vanwege de flexibiliteit en mobiliteit gaf de VOC in de Molukken de voorkeur aan bewapende schepen boven fortificaties:
Toen de Portugezen en andere Europeanen goeddeels uit het octrooigebied waren verdreven werd om de gunstige situatie voor de Compagnie te behouden een andere aanpak gekozen, die gerealiseerd kon worden met een beperkte inzet van militaire middelen en beduidend minder kosten met zich zou mee brengen. Dat kon door te opereren met een geëchelonneerd stelsel van buitenposten, kantoren en hoofdkantoren met Batavia als centraal punt. Met het voorgaande in gedachten kon flink worden bezuinigd op de fortificaties. De grote fortificaties eisten een omvangrijke bezetting, die niet beschikbaar was voor een flexibele inzet. Door de forten te verkleinen en te moderniseren kon de sterkte van de garnizoenen flink worden verkleind.
Voor wat betreft de gewone kantoren en ondergeschikte (buiten)kantoren werden de fortificaties in beginsel zodanig bemand en bewapend dat ze uitsluitend bestand waren tegen een lokale vijand, soms zelfs alleen maar tegen een eerste aanloop. De VOC-heerschappij ter zee maakte dit mogelijk. Daardoor ontstond een hybride suboptimale vestingbouw met meer aandacht voor de veilige opslag van handelsgoederen en Compagnies contanten dan voor de militaire taak. Slechts weinig verdedigingswerken waren qua ontwerp, uitvoering, staat van onderhoud, bewapening en bezetting tegen het beleg door een Europese (of resolute lokale) vijand bestand. Deze waren doorgaans alleen te vinden op de hoofdplaatsen, zoals Batavia, Colombo en Malakka.