In verschillende winkelstraten zijn ze nog te zien: grote mannenkoppen met een open mond en (soms) uitgestoken tong. Deze zogeheten gapers waren vroeger hoofdzakelijk te vinden bij apotheken en drogisten, waardoor wel gesuggereerd wordt dat de wijd opengesperde mond te maken heeft met de pillen die hierin verdwijnen moesten.
De naam ‘gapers’ lijkt wat verwarrend. Duidelijk is in ieder geval dat de mannen niet gapen van vermoeidheid. Ze houden hun mond mogelijk open voor medicijninname maar het kan ook zijn dat de naam gaper is afgeleid van het ‘aangapen’ van personen. De beelden moesten zo de aandacht trekken van het winkelend publiek. Ze verschenen vanaf de late zestiende eeuw in verschillende grotere steden in de Nederlanden en dienden onder meer als duidelijk herkenningspunt. Handig in een tijd waarin er nog geen gebruik gemaakt werd van huisnummers.
Pottenkijkers
Historicus Christiaan Kramm suggereerde in de negentiende eeuw echter dat de eerste gapers, anders dan vaak beweerd, helemaal niet bedoeld waren om klanten te lokken. Ze moesten juist pottenkijkers afschrikken. Apothekers waren vroeger namelijk geregeld op hun stoepje te vinden, waar ze nieuwe medicijnen maakten. Een delicaat en niet altijd ongevaarlijk werkje. De apotheker had dan geen behoefte aan pottenkijkers. Van mensen die hem op de vingers keken werd hij alleen maar zenuwachtig, wat de kans op ongelukken vergrootte. Peter van den Hoof schrijft hierover in een uitgebreid artikel uit 2017:
Om de ‘levende gapers’ beleefd maar beslist weg te jagen, zou de apotheker hun houten spiegelbeeld hebben uitgehangen.
Bij het pand In de gaper in Middelburg werd dit rond 1698 zelfs met een versje uitgelegd:
Gy gaapt na my, ik gaap op U
Schoon dat mijn weezen heeft een gruw
‘k ben, als gy zien kunt, zo geschapen,
Gelijk de Gouw’naars, die staag gapen
Halverwege de negentiende eeuw nam het aantal winkels met een gaper aan de gevel langzaam af. In de periode daarvoor waren de apotheken en drogisterijen als paddenstoelen uit de grond geschoten, waardoor een onwenselijke situatie was ontstaan. Er was zoveel concurrentie dat apothekers hun waren soms niet kwijt konden, waardoor men ertoe overging om bedorven of vervalste geneesmiddelen te verkopen. Om het aantal apotheken terug te dringen werd toen besloten om na het overlijden van een apotheker een grote schadevergoeding uit te keren aan diens weduwe, waarna de zaak definitief de deuren sloot. Hierdoor nam het aantal apotheken af en verdwenen er dus ook gapers uit het straatbeeld.
Verzameling
In het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen zijn tegenwoordig zevenentwintig gapers te bewonderen. De beelden zijn allemaal verzameld door Anton van Os (1889-1982), die in Haarlem ooit zelf een drogisterij had. In de loop van de jaren dertig van de vorige eeuw bemerkte hij dat steeds meer gapers uit het straatbeeld verdwenen. Van Os besloot de houten beelden daarop te gaan verzamelen. Het oudste exemplaar dat hij op de kop tikte dateert uit 1693 en is afkomstig uit Middelburg.
Een deel van de verzameling verhuisde eind twintigste eeuw naar Enkhuizen. De gapers kregen daar een prominente plek in een nagebouwde ouderwetse apotheek. De gevel van dit pand, met daaraan een kleurrijke gekroonde gaper, is origineel. Deze is afkomstig van een oude apotheek uit Hoorn met de toepasselijke naam De Groote Gaper.
Het museum wijst erop dat de achtergrond van de gapers, ondanks veel onderzoek, nog altijd niet helemaal duidelijk is:
“Ze zijn lachwekkend of zelfs meelijwekkend, maar tegelijkertijd ook exotisch en mysterieus. In een tijd dat er nog geen lichtbakken of groene neonkruisen bestonden én nog niet iedereen kon lezen, trokken deze koppen de aandacht: híer moet je zijn voor goede kruiden en medicijnen! Toch verklaart dat nog niet de vele verschillende soorten gapers.”
Sommige beelden tonen mannen die duidelijk ziek zijn, anderen hebben, af te lezen aan de gezichtsuitdrukking, last van hoofdpijn of kiespijn. In de nagebouwde apotheek is zelfs een gaper te vinden met twee pillen op de tong. Waarom die zijn mond open heeft is dus wel duidelijk…
Er zijn echter ook gapers te vinden waarvan de herkomst en achtergrond minder evident is. Zo zijn er de negentiende-eeuwse exotisch ogende gapers, de zogeheten Muzelmannen (een oude aanduiding voor moslims). Deze mannen lijken wel sultans, sjeiks of Arabieren. Vermoed wordt dat dit type is gebaseerd op de Turken, die in deze periode opium leverden, destijds een belangrijk component voor geneesmiddelen.
En dan zijn er ook nog de exotische Moren, met tulband, gouden oorbellen en een donkere huid. Volgens het museum hebben we dit type gaper mogelijk te danken aan de reizen naar verre oorden van de oude compagnieën en verwijzen ze naar de herkomst van ingrediënten als aloë vera, opium en Arabische gom.
De Moor kan echter ook simpelweg een variatie op het exotische thema Muzelman zijn. Aan het eind van de negentiende eeuw vond een revival plaats van zeventiende-eeuwse, vaak bijbelse voorstellingen waarop ook Moren werden afgebeeld. Ook deze opleving kan hebben geleid tot het ontstaan van de Moors-ogende gapers.
Hulpje van de kwakzalver
Getuige een artikel in De Telegraaf uit 1942 meende verzamelaar Anton van Os dat de gapers van oudsher symbool stonden voor de knecht van de ‘marktkwakzalvers’. Terwijl diens baas patiënten onder handen nam, moest dit hulpje (vaak een moor, aap of nar) de aandacht van de omstanders afleiden en nieuwe slachtoffers zoeken.
In het museum in Enkhuizen zijn ook enkele minder bekende typen gapers te vinden, zoals bijbels aandoende figuren en politieagenten of brandweermannen met helmen op het hoofd.
Flegmatieke Hollanders
De beroemde Nederlandse auteur Jacob van Lennep stond in een publicatie uit 1870 over ‘uithangteekens’ in het Nederlandse straatbeeld ook stil bij de onduidelijk achtergrond van de gapers en schreef onder meer:
“Vreemdelingen hebben soms gemeend in de figuren langs de straat het sprekendst bewijs te mogen vinden van het flegma der Hollanders. Omdat, beweerden zij, de Hollanders te droog en te koud zijn om te kunnen lachen, en lachen evenwel een behoefte is voor de menschelijke natuur, zoo hebben zij van afstand tot afstand narren-troniën opgesteld, opdat het aanschouwen daarvan tot lachen wekken mocht.”
Tijdens zijn gaper-studie stuitte Van Lennep ook nog op een oud verhaal dat de geschiedenis van de gaper helemaal in de veertiende eeuw legt. Volgens deze anekdote woonde er in Gouda ooit een drogist met de naam Gaper, die beroemd was om zijn ‘uitmuntende kruiden’.
Toen hij dood was, plaatste zijn opvolger de beeltenis des wereldberoemden mans voor den winkel, en, ’t zij te diens eere, ’t zij uit konkurrentie-zucht, deden alle drogisten ’t zelfde. Wat men met navorschen al niet ontdekken kan!
De uithangteekens in verband met geschiedenis en volksleven beschouwd – J. van Lennep & J. ter Gouw, (1867-1869)
Bronnen ▼
-https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/361641
-https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110584037:mpeg21:a0078
-De uithangteekens in verband met geschiedenis en volksleven beschouwd – J. van Lennep & J. ter Gouw, 1867-1869 (https://www.dbnl.org/tekst/lenn006uith01_01/lenn006uith01_01_0010.php?q=flegma%20der%20Hollanders#hl1)
-https://www.nationaalfarmaceutischmuseum.nl/artikelen/het-achterste-van-de-tong
-https://www.nationaalfarmaceutischmuseum.nl/artikelen/verdwenen-fenomenen