De Franse gebroeders Lumière (Auguste en Louis) legden eind negentiende eeuw de basis voor de moderne bioscoop- en filmindustrie. Dit dankzij hun uitvinding van de cinematograaf, het eerste projectieapparaat ter wereld. De gebroeders Lumière worden daardoor ook wel ‘de vaders van de cinema’ genoemd.
De mens is al sinds het vroege begin van zijn bestaan gefascineerd door bewegend beeld. In de prehistorie speelde men in grotten vermoedelijk met schaduwen bij het vuur.
Toverlantaarn
In de zeventiende eeuw werd de eerste toverlantaarn ontwikkeld, een voorloper van de diaprojector en het bioscoopbeeld. Deze uitvinding werd vermoedelijk gedaan door Christiaan Huygens. Met de toverlantaarn konden doorzichtige afbeeldingen op een wand geprojecteerd worden. Hij bestond uit cilinder waarin bijvoorbeeld dieren of mensen in allerlei standen waren getekend. Door de cilinder snel te laten draaien en het beeld op de muur te projecteren leek het net alsof de figuren bewogen.
Kinetoscoop
In de negentiende eeuw werden veel uitvindingen gedaan die uiteindelijk allemaal een bijdrage leverden aan de moderne filmindustrie. De beroemde uitvinder Thomas Alva Edison was vastbesloten een apparaat te ontwikkelen die “voor het oog doet wat de fonograaf doet voor het oor”. Het was uiteindelijk echter zijn medewerker William Dickenson, die met de eer zou strijken. Hij ontwikkelde ergens rond 1888 een zogenaamde kinetoscoop, een kijkkast waarin korte filmpjes bekeken konden worden die verlicht werden door een gloeilamp van Edison. Het apparaat was vooral populair in circussen en op kermissen.
Edison en Dickenson hadden zich vermoedelijk laten inspireren door de Britse fotograaf Eadweard Muybridge, die er in 1878 geslaagd was de beweging van een galopperend paard vast te leggen. Muybridge had hiervoor vierentwintig camera’s opgesteld aan de rand van het pad waarover het paard rende. De sluiters van die camera’s gingen door eens struikeldraad automatisch af zodra het paard in de buurt was.
De camera van de gebroeders Lumière
De eerste bruikbare filmcamera, die ook nog eens als projector kon worden gebruikt, werd echter ontwikkeld door de gebroeders Lumière. Deze broers waren beiden geboren in Bésancon, als zoons van een schilder die later over was gestapt op de fotografie. Op jonge leeftijd openden de broers een succesvolle fabriek waar fotografische platen verkocht werden.
Auguste en Louis waren uitermate gefascineerd door moderne ontwikkelingen in de fotografie en probeerden zelf technieken te ontwikkelen die kleurenfotografie mogelijk moest maken. Nadat hun vader in 1894 bij een presentatie van Edison een werkende kinetoscoop had gezien, raadde hij zijn zoons aan een verbeterd filmprojectiesysteem te maken.
Niet veel later presenteerden de broers hun cinematograaf. Dit apparaat was veel kleiner dan de kinetoscoop en de projecties konden door meerdere mensen tegelijk bekeken worden.
Eerste filmvertoning
De eerste publieke voorstelling werd gegeven op 28 december 1895 in het Grand Café op de Boulevard des Capuchines in Parijs. Er werden in totaal tien films van elk 46 seconden vertoond, waaronder La sortie des usines Lumière (Het uitgaan van de Lumière-fabrieken). En een korte komische film waarin te zien was hoe een tuinman werd natgespoten door zijn eigen tuinslang.
La sortie des usines Lumière
De films werden allemaal met de hand gedraaid. Hoewel de gebroeders Lumière zelf beweerden dat hun uitvinding slechts een leuk wetenschappelijk snufje was en geen echt grote waarde had, ontwikkelde de film zich dankzij hen hierna in rap tempo. Binnen vijf jaar na de eerste filmvertoning waren in elk ontwikkeld land filmmakers aan het werk. De broers Lumière legden zo de basis voor de filmindustrie van de twintigste eeuw.