Met handboeien om en bewaakt door vier Stasi-medewerkers met machinepistolen werd Stefan Herbrich in 1981 afgevoerd naar de rechtbank in Leipzig. Hoewel hij behandeld werd als een zware crimineel was zijn enige misdaad dat hij het had aangedurfd de draak te steken met de politiek van de Socialistische Eenheidspartij Duitsland (SED).
Op zijn werk in een verpleeghuis had hij een muurkrant samengesteld waarop hij de utopie van een socialistisch industrieland en de innige band tussen volk, partij en regering een sprookje had genoemd. Anderhalf jaar gevangenisstraf stond hem voor dit vergrijp te wachten plus afwijzing door zijn familie. “Door het beledigen van onze socialistische staat heeft hij zichzelf elke basis ontnomen om in de toekomst nog als erkend familielid beschouwd te worden”, aldus zijn vader die luitenant-kolonel was in de Stasi, de beruchte veiligheidsdienst van de DDR. Goed gekomen is het nooit meer tussen vader en zoon. Sinds enkele jaren heeft Stefan het contact met zijn ouders zelfs verbroken.
173.000 officieuze medewerkers
Stefan Herbrich is één van de iets meer dan tien kinderen van Stasi-ouders die in het boek Stasi-kinderen van de Duitse journaliste Ruth Hoffman aan het woord komen. Stasi was in de volksmond van de Duitse Democratische Republiek de benaming voor het Ministerium für Staatssicherheit (MvS), het ministerie voor staatsveiligheid. De in 1950 naar het voorbeeld van de Russische Tsjeka opgerichte veiligheidsorganisatie noemde zich het “schild en zwaard van de partij” en hield zich bezig met het beschermen van de dictatoriale macht van de SED over Oost-Duitsland.
Kort voor de Duitse hereniging in 1990 had de alomtegenwoordige Stasi maar liefst 91.015 agenten in dienst, die ondersteund werden door 173.000 officieuze medewerkers die vooral fungeerden als informanten. Binnen de dienst heerste alom wantrouwen. Veel capaciteit werd ingezet voor het in de gaten houden van de eigen collega’s. Er kon immers weleens een schoft in hun midden zijn, zo waarschuwde Stasi-leider Erich Mielke in 1982 zijn officieren.
Wat het resultaat was van dit onderlinge wantrouwen binnen de Stasi wordt duidelijk uit de persoonlijke verhalen in het boek van Hoffmann. Niet enkel het privéleven van de Stasi-personeelsleden zelf werd onder de loep gelegd, maar ook dat van hun kinderen. Alleen al door het beluisteren van westerse muziek of door het hebben van vrienden met westerse contacten zetten kinderen de carrière van hun ouders op het spel. Sommige ouders voedden hun kinderen op met dezelfde hardvochtige maatregelen als waarmee ze vermeende politieke tegenstanders behandelden.
Stefan Herbrich werd geslagen en in de kelder opgesloten als zijn vader hem op een “vergrijp” had betrapt. Een onvoldoende op school was genoeg voor een dergelijke bestraffing. Siegfried Herbrich had zijn zoon graag in zijn voetsporen zien treden. Maar in plaats van ijver en trouw aan de socialistische idealen te vertonen, keek Stefan graag stiekem naar de westerse televisie, las hij regimekritische boeken en weigerde hij militaire dienst. Het tegendraadse gedrag van Stefan zou tegenwoordig beschouwd worden als iets dat hoort bij het volwassen worden, maar van een dergelijke luchtige kijk op de adolescentie kon in de DDR geen sprake zijn.
Vragen
Eigenlijk alle personen die in het boek hun verhaal doen hebben vroeg of later hinder ondervonden van het werk van hun ouders, ook al waren ze lang niet altijd op de hoogte van wat dit werk precies inhield. Anna Warnkes ontdekte pas zeer recent dat haar vader als officier in bijzondere dienst (OibE) voor de Stasi gewerkt had.
Voor de buitenwereld was Hermann Warnke professor aan de Humboldtuniversiteit in Berlijn. Warme herinneringen aan haar jeugd heeft Anna niet. Hoewel het haar aan niets ontbrak (Stasi-personeel had meer recht op luxe dan de gemiddelde burger), heeft ze altijd een vaag gevoel gehad dat er iets was dat ze niet mocht weten. Rusteloos en wantrouwend in relaties met mannen zocht ze in 2009 hulp van een therapeut. Toen pas ontdekte ze dat haar vader voor de Stasi actief was geweest en vielen vele puzzelstukjes eindelijk op hun plaats. Tegelijkertijd dienden zich andere vragen aan. “Wat heeft hij gedaan in zijn functie als Stasi-officier? Heeft hij mensen kwaad gedaan? Waarom heb ik daar nooit iets over geweten? Of wist ik het… ergens?” Tot een gesprek met haar vader zou het niet meer komen, want kort na de ontdekking van zijn verleden door zijn dochter kreeg de oude man een beroerte en raakte hij in een coma. Hij kwam weer bij, maar kon niet meer spreken. Begin februari 2010 overleed hij: bij de laatste ontmoeting met haar vader zag Anna hem voor het eerst huilen.
Meerdere voor dit boek geïnterviewde personen maakten onbewust onderdeel uit van het spionagespel van de Koude Oorlog. Thomas Raufeisen vertelt bijvoorbeeld hoe hij in januari 1979 op zestienjarige leeftijd met zijn jongere broer en ouders in halsbrekend tempo met de auto vanuit Hannover naar de DDR reisde, zogenaamd om hun zieke grootvader te bezoeken. Bij aankomst in een dorp vlakbij Berlijn biechtte zijn vader op dat hij jarenlang een spion van de Stasi in West-Duitsland was geweest. De werkelijke reden voor het plotsklapse vertrek was dat zijn dekmantel niet langer veilig was. Het gezin moest een nieuw leven opbouwen in de DDR, wat Thomas zwaar viel. Het leven in Oost-Berlijn was troosteloos en grauw voor de jongeman die de vrijheden en luxe van het westen gewend was. Pogingen van zijn vader om het land te verlaten werden tegengewerkt door de Stasi, die voorkomen wilde dat spionnen in vijandelijke handen vielen. Elke stap van de familie werd gevolgd, elke brief gelezen en elk telefoongesprek afgeluisterd. Terwijl ze in 1981 een vlucht voorbereidden, werden Thomas en zijn ouders gearresteerd. Ze belandden in de beruchte Stasi-gevangenis Bautzen II, waaruit Thomas in september 1984 vrijgelaten werd. De vrijlating van zijn moeder volgde pas in april 1989 en zijn vader overleed hier in oktober 1987 onder onopgehelderde omstandigheden.
Sympathie voor het vrije westen
Wat opvalt in het boek van Ruth Hoffman zijn de grote overeenkomsten tussen de verschillende persoonlijke verhalen van de geïnterviewden. Geen van hen voldeed aan het verwachtingspatroon van zijn of haar ouders. Fanatieke volgelingen van het socialisme van de DDR zijn ze allemaal nooit geweest. Integendeel, over het algemeen voelden ze juist sterke sympathie voor het vrije westen van The Rolling Stones, Pink Floyd en de Sex Pistols. Naar een reden hiervoor wordt door de schrijfster niet gezocht. Wilden Stefan Herbrich en zijn lotgenoten zich als pubers afzetten van hun ouders of sloten ze zich aan bij de algemeen heersende opinie onder de jeugd die indertijd massaal in protest kwam tegen de beknottingen en bemoeienissen van de staat? En in hoeverre zijn hun verhalen representatief voor die van de vele tienduizenden kinderen van personen die iets te maken hadden met de Stasi? Een diepzinnige historisch-psychologische beschouwing bevat dit boek niet. De schrijfster heeft vooral een podium willen geven aan een groep mensen die hard getroffen werd door de beklemmende inmenging van de Stasi in het persoonlijke leven van mensen.
Doordat de schrijfster verschillende getuigenissen door elkaar behandeld, onderbroken door een beschouwing van de werkwijze en organisatiestructuur van de Stasi, is het boek wat onoverzichtelijk. Wanneer je net meegesleept wordt door het portret van de ene persoon, wordt alweer een andere persoon geïntroduceerd. Dat neemt niet weg dat “Stasi-kinderen” onderhoudend geschreven is en een benauwend beeld schetst van hoe het leven in de DDR was.
Weliswaar zijn de drama’s in verhouding met bijvoorbeeld de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog niet zo groot, maar desondanks blijkt welke negatieve invloed het leven zonder vrijheid heeft gehad op jonge mensen. In het laatste hoofdstuk bespreekt Ruth Hoffmann hoe de levens van de door haar beschreven personen er tegenwoordig uitzien. Vrijwel allemaal dragen ze een last met zich mee, die ze in dit boek hebben kunnen delen met een groot publiek. Voor de lezer is het een meeslepende confrontatie met hoe gezinnen verscheurd raakten als gevolg van de beknellende macht van een wantrouwende en vrijheidsbeperkende overheid.