Glimlachende kunstenaressen uit de Gouden Eeuw

De spiegel en het palet. 500 jaar zelfportretten van vrouwen
7 minuten leestijd
Zelfportret van Judith Leyster, ca. 1630 (detail)
Zelfportret van Judith Leyster, ca. 1630 (detail)
Juli 2021 bij uitgeverij Spectrum het boek De spiegel en het palet, 500 jaar zelfportretten van vrouwen. Tot de twintigste eeuw werd de kunstgeschiedenis voornamelijk beschreven door mannen die de neiging hadden om over andere mannen te schrijven. Het idee dat vrouwen altijd al kunst hebben gemaakt, werd zelden als een mogelijkheid genoemd. Maar het tegendeel bleek waar te zijn. In dit boek geeft Jennifer Higgie een overzicht van vijfhonderd jaar kunstgeschiedenis met vrouwelijke kunstenaars. Op Historiek een fragment over kunstenaressen die zichzelf met een glimlach schilderde, wat erg ongebruikelijk was in die tijd.


Glimlach

Kunstgeschiedenis gaat over kunstenaars die niet alleen succes hadden omdat ze begrepen hoe ze volgens bepaalde regels moesten werken, maar ook omdat ze precies wisten wanneer ze daarvan moesten afwijken. Neem bijvoorbeeld de glimlach: een ogenschijnlijk onschuldig gebaar, een minieme beweging van de lippen die op plezier duidt – maar toch werd het in sommige steden op sommige momenten in de geschiedenis aanstootgevend gevonden als een vrouw zichzelf glimlachend schilderde. Soms kan de kleinste overtreding van de regels een extreem effect hebben.

Detail van de Mona Lisa
Detail van de Mona Lisa
Het denken over bepaalde zaken is natuurlijk meestal cultureel bepaald: de glimlach is daarop geen uitzondering. In Italië werden vrouwen in de renaissance afgebeeld als maagd, heilige of engel: mooi, verheven en vaak raadselachtig, maar niet erg vrolijk. Er zijn enkele uitzonderingen, met name Leonardo Da Vinci’s Mona Lisa (1503) die eerder afwezig dan blij lijkt te glimlachen, en een groot aantal schilderijen van Caravaggio, maar doorgaans werd frivoliteit zelden weergegeven. In het zeventiende-eeuwse Holland resulteerde de liefde voor zowel zedenpreken als grappen in een florerende handel in schilderijen van drinkende en lachende mensen, maar in Frankrijk zorgde een glimlach – en vooral een lach waarbij de tanden te zien waren – voor misprijzend opgetrokken wenkbrauwen. Natuurlijk had dat waarschijnlijk ook te maken met het feit dat koning Lodewijk XIV omstreeks zijn veertigste al geen tanden meer had en dat breeduit lachen onfatsoenlijk was. De kwaal van de koning was niet zeldzaam – de meeste mensen lachten liever niet de tanden bloot. Tot de uitvinding van porseleinen gebitsprotheses door Nicolas Dubois de Chémant, eind achttiende eeuw, was een kunstgebit – vaak vervaardigd uit dierenbotten, waarbij vooral kaken van nijlpaarden populair waren – gebrekkig van constructie en bovendien stonk het vaak.

Voor vrouwen was het schilderen van een glimlachend zelfportret niet louter een uiting van plezier. Een glimlach kon ook een brutalere betekenis hebben: een gebaar dat zo charmant mogelijk duidelijk maakte dat ze zich door niemand liet voorschrijven welk besluit ze moest nemen of hoe ze zich hoorde te gedragen.

Jonge vrouw leert een oude vrouw lezen - Sofonisba Anguissola
Jonge vrouw leert een oude vrouw lezen – Sofonisba Anguissola (Publiek Domein – wiki)

Omstreeks 1554 tekende Sofonisba Anguissola Jonge vrouw leert een oude vrouw lezen, dat wordt beschouwd als een zelfportret. De jonge kunstenaar gebaart naar de vrouw met bril die naast haar zit en ingespannen naar een velletje papier tuurt, en pakt teder de hand van de oudere vrouw. In een tijd waarin decorum vereist was – een vrouw hoorde haar ellebogen tegen het lichaam te houden en haar hele houding diende bescheidenheid en deugdzaamheid uit te stralen – beeldde Sofonisba zichzelf op deze kleine tekening niet alleen af met levendige armgebaren, maar schond ze ook een van de voornaamste regels die destijds voor portretten golden: ze toont een brede glimlach. Eigenlijk lacht ze bijna voluit. Nog ongebruikelijker voor die tijd is dat haar tanden zichtbaar zijn. Het is moeilijk voor te stellen hoe provocerend dit zelfportret destijds was. Sofonisba gaf haar hele leven graag les en deze kleine tekening is op te vatten als een bewijs van haar plezier daarin.

We weten niet hoeveel andere kunstenaars zich bewust waren van het feit dat Sofonisba de regels aan haar laars lapte, maar zo’n negentig jaar nadat zij haar schitterende, levensechte zelfportret maakte volgde een kunstenaar in Holland haar voorbeeld – en schilderde daarmee een van de meest geliefde zelfportretten in de kunstgeschiedenis.

De Leid’ster

De vrolijke drinker - Judith Leyster, 1629 (Rijksmuseum)
De vrolijke drinker – Judith Leyster, 1629 (Rijksmuseum)
De grote Hollandse schilder Judith Leyster werd op 28 juli 1609 in Haarlem gedoopt als achtste van de negen kinderen van Jan Willemsz Leyster en Trijn Jaspers. Anders dan destijds gebruikelijk voor vaders van vrouwelijke kunstenaars verkeerde haar vader niet in kunstenaarskringen: hij was eerst lakenwever en later bierbrouwer. De details van haar opleiding in de kunst zijn niet overgeleverd, maar mogelijk was ze in de leer bij Frans Pietersz. de Grebber die portretten en historiestukken schilderde, om na het faillissement van haar vader haar familie te helpen. Haar eerste bekende schilderijen – Serenade en De vrolijke drinker, beide met breed lachende mannen – worden gedateerd op 1629 en zijn gesigneerd met haar kenmerkende monogram JL, een speelse verwijzing naar haar achternaam Leyster: ‘Leid’ster’ of ‘Leidende ster’: zoals de ster die zo helder boven de stal in Bethlehem scheen.

In 1633 werd Judith het enige vrouwelijke lid van het Haarlemse Sint-Lukasgilde, tussen dertig mannen. Daardoor kon ze haar werk op de vrije markt verkopen, een atelier beginnen en leerlingen aannemen. In het zeventiende-eeuwse Holland portretteerden Hollandse schilders bij voorkeur het leven in al zijn vrolijke uitbundigheid: drinkende, feestende, musicerende, grappen makende en lachende mensen. Veel van deze genrestukken zijn geïnterpreteerd als zedenpreken, maar in de meeste gevallen blijft de grap langer hangen dan de vermaning. Een vroeg voorbeeld is de Vrolijke vioolspeler van Gerrit van Honthorst uit 1609 – een werk dat sterk leunt op Caravaggio’s gebruik van licht en donker, maar waar de vrolijkheid en vitaliteit van afspatten in de afgebeelde roodharige muzikant. Judiths werk werd sterk beïnvloed door de losse penseelstreek, het realisme en de spontaniteit van de meest vooraanstaande kunstenaar uit die tijd, de ongeveer dertig jaar oudere Frans Hals en zijn jongere broer Dirck.

Zelfportret van Judith Leyster uit ca. 1653
Zelfportret van Judith Leyster uit ca. 1653
De Nederlanden waren sinds kort onafhankelijk van Spanje en de economie – en dus de kunst – maakten een spectaculaire ontwikkeling door: begin zeventiende eeuw werd de schilderkunst voor het eerst niet gesteund door kerk en staat, maar door gewone burgers. De vraag naar schilderijen was groot – ze sierden de muren van iedere winkel, herberg en huis. Judith vond direct werk en had al snel drie mannelijke beginnende schilders in dienst en nam mannelijke leerlingen aan. Ze liet niet over zich heen lopen: in oktober 1635 sleepte ze Frans Hals voor het gerecht toen een van haar leerlingen vanuit haar atelier naar hem overliep – een moedige actie voor een jonge vrouw tegenover een oudere, machtigere kunstenaar. (Op een of andere manier eindigde het ermee dat ze beiden een boete kregen.) De meeste van haar schilderijen zijn vervaardigd in de periode 1629-1635; ze schilderde allerlei onderwerpen, maar haar beste stukken zijn die waarop glimlachende, lachende, spelende of muziek makende mensen staan afgebeeld.

In 1636 trouwde de zesentwintigjarige Judith met een plaatselijke kunstenaar, Jan Miense Molenaer; het paar verhuisde naar Amsterdam waar betere mogelijkheden waren om hun werk te verkopen. Ze kregen vijf kinderen, waarvan er maar twee volwassen werden, en behalve het huishouden bestierde Judith het atelier van haar echtgenoot. Waarschijnlijk bleef ze ook na haar huwelijk schilderen, maar voor zover we weten signeerde ze geen werk meer. Als ze nog steeds schilderde is dat werk verloren gegaan, vernietigd of toegeschreven aan andere kunstenaars. Het enige geverifieerde werk van haar hand uit deze periode is een fijnzinnige aquarel van een rode tulp uit 1643.

Het gelukkige paar - Judith Leyster, 1630
Het gelukkige paar – Judith Leyster, 1630
Judith overleed in 1660 op vijftigjarige leeftijd. Hoewel ze tijdens haar leven een gevierd kunstenaar was, werd ze na haar dood grotendeels vergeten. Tot 1893 werd gedacht dat haar schilderijen door Frans Hals of door haar echtgenoot waren gemaakt; haar herontdekking is te danken aan de kunsthistoricus Cornelis Hofstede de Groot die haar monogram herkende op het schilderij Het gelukkige paar uit 1630, dat toegeschreven was aan Frans Hals. Uiteindelijk ontdekte hij zeven schilderijen van haar, waarvan er zes zijn gesigneerd met haar monogram. Tegenwoordig worden er zo’n twintig werken toegeschreven aan Judith Leyster. Er zijn er beslist meer, die nog op ontdekking wachten.

Proeve van bekwaamheid

Judiths buitengewoon levendige zelfportret uit 1633 (zie afbeelding bovenaan) werd waarschijnlijk geschilderd als een proeve van bekwaamheid voor het gilde. Ze is jong – nog maar vierentwintig – en glimlacht voluit. Haar vreugde en de trots voor haar vak spatten van het doek. Met achttien penselen in haar hand is ze druk bezig met een portret van een glimlachende violist en een jonge vrouw die wijn drinken – haar eigen schilderij Een vrolijk gezelschap. In plaats van haar schilderskiel draagt ze haar mooiste kleren – alsof ze met haar kleding haar vakmanschap en de welstand die ze daardoor heeft verworven, wil vieren. Ze draait zich naar ons om ons te groeten en haar houding is een echo van Frans Hals’ Portret van Isaac Abrahamsz Massa van zeven jaar eerder. Mogelijk kende ze ook de zelfportretten van Sofonisba Anguissola, die vermeld staan in Karel van Manders Het Schilder-boeck dat voor het eerst in 1604 verscheen, en dat Judith waarschijnlijk had gelezen.

Spiegel en palet
Spiegel en palet – Jennifer Higgie
Hoewel in 1926 algemeen bekend was dat het schilderij een zelfportret was van Judith Leyster, bleef het gedurende de jaren 1930 toegeschreven aan Frans Hals – misschien omdat de waarde van het schilderij onvermijdelijk zou dalen door het auteurschap van een vrouw. Pas toen de National Gallery of Art in Washington in 1949 het schilderij verwierf, werd het definitief aan Judith Leyster toegeschreven.

~ Jennifer Higgie

Boek: De spiegel en het palet – Jennifer Higgie
Ook interessant: Judith Leyster (1609-1660) – Beroemdste schilderes uit de Gouden Eeuw
…of: De humor van de Gouden Eeuw – de Gouden Eeuw van de humor?

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

0
Reageren?x
×