Glimlach
Kunstgeschiedenis gaat over kunstenaars die niet alleen succes hadden omdat ze begrepen hoe ze volgens bepaalde regels moesten werken, maar ook omdat ze precies wisten wanneer ze daarvan moesten afwijken. Neem bijvoorbeeld de glimlach: een ogenschijnlijk onschuldig gebaar, een minieme beweging van de lippen die op plezier duidt – maar toch werd het in sommige steden op sommige momenten in de geschiedenis aanstootgevend gevonden als een vrouw zichzelf glimlachend schilderde. Soms kan de kleinste overtreding van de regels een extreem effect hebben.
Voor vrouwen was het schilderen van een glimlachend zelfportret niet louter een uiting van plezier. Een glimlach kon ook een brutalere betekenis hebben: een gebaar dat zo charmant mogelijk duidelijk maakte dat ze zich door niemand liet voorschrijven welk besluit ze moest nemen of hoe ze zich hoorde te gedragen.

Omstreeks 1554 tekende Sofonisba Anguissola Jonge vrouw leert een oude vrouw lezen, dat wordt beschouwd als een zelfportret. De jonge kunstenaar gebaart naar de vrouw met bril die naast haar zit en ingespannen naar een velletje papier tuurt, en pakt teder de hand van de oudere vrouw. In een tijd waarin decorum vereist was – een vrouw hoorde haar ellebogen tegen het lichaam te houden en haar hele houding diende bescheidenheid en deugdzaamheid uit te stralen – beeldde Sofonisba zichzelf op deze kleine tekening niet alleen af met levendige armgebaren, maar schond ze ook een van de voornaamste regels die destijds voor portretten golden: ze toont een brede glimlach. Eigenlijk lacht ze bijna voluit. Nog ongebruikelijker voor die tijd is dat haar tanden zichtbaar zijn. Het is moeilijk voor te stellen hoe provocerend dit zelfportret destijds was. Sofonisba gaf haar hele leven graag les en deze kleine tekening is op te vatten als een bewijs van haar plezier daarin.
We weten niet hoeveel andere kunstenaars zich bewust waren van het feit dat Sofonisba de regels aan haar laars lapte, maar zo’n negentig jaar nadat zij haar schitterende, levensechte zelfportret maakte volgde een kunstenaar in Holland haar voorbeeld – en schilderde daarmee een van de meest geliefde zelfportretten in de kunstgeschiedenis.
De Leid’ster
In 1633 werd Judith het enige vrouwelijke lid van het Haarlemse Sint-Lukasgilde, tussen dertig mannen. Daardoor kon ze haar werk op de vrije markt verkopen, een atelier beginnen en leerlingen aannemen. In het zeventiende-eeuwse Holland portretteerden Hollandse schilders bij voorkeur het leven in al zijn vrolijke uitbundigheid: drinkende, feestende, musicerende, grappen makende en lachende mensen. Veel van deze genrestukken zijn geïnterpreteerd als zedenpreken, maar in de meeste gevallen blijft de grap langer hangen dan de vermaning. Een vroeg voorbeeld is de Vrolijke vioolspeler van Gerrit van Honthorst uit 1609 – een werk dat sterk leunt op Caravaggio’s gebruik van licht en donker, maar waar de vrolijkheid en vitaliteit van afspatten in de afgebeelde roodharige muzikant. Judiths werk werd sterk beïnvloed door de losse penseelstreek, het realisme en de spontaniteit van de meest vooraanstaande kunstenaar uit die tijd, de ongeveer dertig jaar oudere Frans Hals en zijn jongere broer Dirck.
In 1636 trouwde de zesentwintigjarige Judith met een plaatselijke kunstenaar, Jan Miense Molenaer; het paar verhuisde naar Amsterdam waar betere mogelijkheden waren om hun werk te verkopen. Ze kregen vijf kinderen, waarvan er maar twee volwassen werden, en behalve het huishouden bestierde Judith het atelier van haar echtgenoot. Waarschijnlijk bleef ze ook na haar huwelijk schilderen, maar voor zover we weten signeerde ze geen werk meer. Als ze nog steeds schilderde is dat werk verloren gegaan, vernietigd of toegeschreven aan andere kunstenaars. Het enige geverifieerde werk van haar hand uit deze periode is een fijnzinnige aquarel van een rode tulp uit 1643.
Proeve van bekwaamheid
Judiths buitengewoon levendige zelfportret uit 1633 (zie afbeelding bovenaan) werd waarschijnlijk geschilderd als een proeve van bekwaamheid voor het gilde. Ze is jong – nog maar vierentwintig – en glimlacht voluit. Haar vreugde en de trots voor haar vak spatten van het doek. Met achttien penselen in haar hand is ze druk bezig met een portret van een glimlachende violist en een jonge vrouw die wijn drinken – haar eigen schilderij Een vrolijk gezelschap. In plaats van haar schilderskiel draagt ze haar mooiste kleren – alsof ze met haar kleding haar vakmanschap en de welstand die ze daardoor heeft verworven, wil vieren. Ze draait zich naar ons om ons te groeten en haar houding is een echo van Frans Hals’ Portret van Isaac Abrahamsz Massa van zeven jaar eerder. Mogelijk kende ze ook de zelfportretten van Sofonisba Anguissola, die vermeld staan in Karel van Manders Het Schilder-boeck dat voor het eerst in 1604 verscheen, en dat Judith waarschijnlijk had gelezen.
Boek: De spiegel en het palet – Jennifer Higgie
Ook interessant: Judith Leyster (1609-1660) – Beroemdste schilderes uit de Gouden Eeuw
…of: De humor van de Gouden Eeuw – de Gouden Eeuw van de humor?