De Vauderie d’Arras, een beruchte heksenverbranding in Atrecht (1460)

“Mishaag mijn meester niet!”
3 minuten leestijd
Arras rond 1572
Arras rond 1572

Op 6 mei 1460 vond in de stad Atrecht in de Bourgondische Nederlanden (Tegenwoordig kennen we Atrecht als Arras in Noord-Frankrijk) een gruwelijke executie plaats van meerdere vermeende heksen. Wat gebeurde er op die dag?

Heksen vormden een bron van angst. Francisco de Goya maakte een serieprenten over heksen tussen 1797 en 1799.
Heksen vormden een bron van angst. Francisco de Goya maakte een serieprenten over heksen tussen 1797 en 1799.
Het hoogtepunt van de heksenvervolgingen in Europa lag in het tijdvak 1450-1750. De verbranding van meerdere heksen in Atrecht op 6 mei 1460, maakte deel uit van een heksenjacht in Atrecht en omstreken die in de literatuur ook wel Vauderie d’Arras (‘De hekserij van Atrecht’) wordt genoemd. In de periode november 1459 tot oktober 1460 was de stad Atrecht, gelegen in het graafschap Artesië, het decor van een ware heksenjacht. De leiding van de Atrechtse jacht op heksen was in handen van de inquisiteur Pierre le Broussard.

De gebeurtenissen die in Atrecht plaatsvonden, zijn beschreven door de Vlaamse kroniekschrijver Jacques Du Clercq (1424-1469), die onder meer door de beroemde Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872-1945) in diens Herfsttij der Middeleeuwen als bron aangehaald wordt. Over Huizinga straks meer…

Beschuldigingen

In 1459 had een kluizenaar die was opgepakt voor ketterij, twee andere personen van hekserij beschuldigd. Het betrof Jean Lavite, een 60-jarige schilder en rederijker uit Atrecht. Hij had de bijnaam ‘abt zonder hersens’, wat doet vermoeden dat hij niet helemaal honderd procent was. De andere persoon was een prostituee genaamd Deniselle Grenier, afkomstig uit de plaats Douai ten noordoosten van Atrecht.

Beide werden in februari 1460 opgepakt en na uitgebreide verhoren en een reeks martelingen op 9 mei 1460 op de binnenplaats van het bisschoppelijk paleis van Atrecht op de brandstapel gezet. Samen met nog een aantal andere ‘heksen’.

Heksen op de brandstapel uit de Heksenhamer
Heksen op de brandstapel, afbeelding uit de Heksenhamer

Lavite en Grenier werden door inquisiteur Le Broussard beschuldigd van de vreselijkste misdrijven. Gedwongen door folteringen kwamen ze tot opmerkelijke bekentenissen. Zo gaf Jean Lavite toe dat hij de leider was geweest van diverse heksenvergaderingen. Hij noemde ook namen van anderen, die later weer opgepakt zouden worden. Lavite zou het Heilig Sacrament aan kikkers gevoerd hebben, waarna hij ze had verbrand.

Ook zou Lavite een toverdrankje hebben gemaakt, met als shockerende ingrediënten kinderbloed, as van mensen die aan de galg hadden gehangen en een mix van kruiden. Het toverdrankje dat het resultaat was van Lavites recept, zou hij gebruiken voor zijn duivelspraktijken en abracadabra-toverspreuken.

Als bewijs voor Jean Lavites betrokkenheid bij duivelse praktijken, werd gezegd dat hij als rederijker in de rederijkerskamer de bijeenkomsten altijd afsloot met de verdachte woorden:

“Mishaag mijn meester niet!”

Met deze verwijzing erkende Lavite de duivel, aldus de inquisiteurs. Deze beschuldigingen, nog aangevuld met andere aanklachten, werden op 9 mei 1460 woord voor woord voorgelezen door Pierre le Broussard, kort voor de verbranding. Kort voor het vuur aangestoken was, herriep Lavite zijn bekentenissen. Zijn laatste woorden waren een citaat uit de Bijbel, uit Lukas 4:30 (Nieuwe Bijbelvertaling / NBV):

“Maar Jezus liep midden tussen hen door en vertrok.”

Gevolgen en einde van de heksenwaan in Atrecht

Herfsttij der Middeleeuwen
Herfsttij der Middeleeuwen
De heksenwaan in Atrecht had diepgaande gevolgen voor de stad, vooral op economisch gebied. In hoofdstuk 11 (p.827-828) van zijn Herfsttij der Middeleeuwen schrijft Johan Huizinga hierover:

“De stad Atrecht geraakt door de vervolgingen zoo in opspraak, dat men haar kooplui niet meer wilde herbergen of hun crediet verleenen, uit vrees, dat zij wellicht morgen van tooverij aangeklaagd, hun goed door verbeurdverklaring zouden verliezen.”

Buiten Atrecht waren er maar weinig mensen, volgens kroniekschrijver Jacques du Clercq slechts één op de duizend, die geloofden in de hekserijbeschuldigingen. De beschuldigingen waren flauwekul, want de bewijzen spraken alles tegen. Vrijwel alle veroordeelde heksen herriepen hun ‘bekentenissen’ vlak voor hun executie, wat al iets van hun onschuld aangaf.

Uiteindelijk greep de hertog van Bourgondië in door geestelijken aan de Faculteit Leuven te vragen wat zij van de processen vonden. Meerdere hoogleraren kwamen tot de conclusie dat de vervolgingen niet legitiem waren. Uiteindelijk riepen de verwanten de hulp in van de Franse vorst Karel VIII en het parlement van Parijs (dat fungeerde als algemene rechtbank). Op 16 januari 1461 moest een aantal inquisiteurs zich rechtvaardigen voor een koninklijk gerecht en werden enkele ‘heksen’ die nog gevangen zaten vrijgelaten. Meerdere inquisiteurs sloegen op de vlucht, uit angst voor draconische straffen.

Na een langdurige gerechtelijke procedure kwam het in 1491 tot een rehabilitatie van de geëxecuteerde heksen van Atrecht.

Bronnen â–¼

Boeken
Elsevier, Kroniek van de mensheid (1986) p.305.
Aat van Gilst, Heksen. Waan en vervolging (2017).

Internet
-https://omeka.library.ualberta.ca/exhibits/show/tinctor/vauderie
-https://nl.wikipedia.org/wiki/Vauderie_d%27Arras
-https://historiek.net/geschiedenis-heksenvervolgingen/70104/
-https://nl.wikisource.org/wiki/Herfsttij_der_Middeleeuwen/Hoofdstuk_XI (vermelding door Huizenga)

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×