Het geluk van de brug: Het Amsterdam van Kees Fens

4 minuten leestijd
geluk van de brug
Bij uitgeverij Bas Lubberhuizen verschijnt volgende week een herdruk van Het geluk van de brug. Het Amsterdam van Kees Fens, een bundeling verhalen over Amsterdam van literatuurcriticus, essayist en letterkundige Kees Fens (1929-2008). Voor het maandblad van het Genootschap Amstelodamum, beschreef hij zijn fascinatie voor de talrijke bruggen die de verschillende buurten van Amsterdam met elkaar verbinden. In het kader van het thema van de Maand van de Geschiedenis: ‘geluk’, publiceren we op Historiek een fragment uit het boek.

De triomf van het hekje

Het grootste is ons vreemd, zo weinig bescheiden als we zijn. Maar een enkele keer vergeten we onszelf en de allure manifesteert zich, bescheiden allure, dat wel natuurlijk. De allure van de toegang, de deur, de poort, het hekwerk, de stoep is bij ons misschien het minst kansrijk. We houden de deur opzij en vooral niet te breed. De vroegere toegang tot het Rijksmuseum, de zij-ingang van een kerk, voor de grootste zondaars. Ik herinner mij de schitterende binnenkomsten bij het Prado in Madrid, het Kunsthistorisches Museum in Wenen (waar bijna alle grote gebouwen vorstelijke toegangen hebben), de National Gallery in Londen. Met een entree onder de doorgang van het Rijksmuseum valt wat grootsheid betreft niets te redden. Afdalen doet men vanuit een piramide (met welke nederigheid ga ik dat bouwwerk altijd binnen). Het Stedelijk ontving zijn gasten wat breder, en je stond binnen vrijwel meteen voor de schitterende trap naar het geluk, dat altijd boven ligt. Maar na de restauratie komt de ingang aan de achterzijde, op het Museumplein. Het zal wel een smalle toegang worden, binnen door de achterdeur. De drie voordeuren en de trap zullen sterven in verlatenheid.

Hoofdingang van het Vondelpark aan de Stadhouderskade. Bron: cc/RCE
Hoofdingang van het Vondelpark aan de Stadhouderskade. Bron: cc/RCE
Waar verloren wij onszelf? Bij de toegang tot het Vondelpark aan de Stadhouderskade. Die is groots, in de schitterende traditie van de Londense parken. Welke beloftes gaan er van deze toegang uit: er moet een klein Versailles achter liggen. Waarom het gaat, is hier gerealiseerd: twee werelden worden van elkaar gescheiden. De poort voorbij en je bent in een nieuwe wereld. In mijn jeugd gingen wij altijd door het Kattenlaantje naar binnen, een wat stiekeme toegang tot verboden genoegens. Misschien nog belofterijker is het drievoudige hekwerk bij Artis. Ik wil het gevaar lopen belachelijk te zijn, maar ik vind het een van de mooiste stukjes Amsterdam. Als kind kende ik het geluk van die toegang heel diep: ik ging van Amsterdam de tropen in. Papegaaien heetten mij welkom. Ik wilde toen al in wat nu de Henri Polaklaan heet, wonen om het blijvend uitzicht op de poort naar elders. En elke dag de mogelijkheid de grens weer te overschrijden. Een lichte opwinding komt nog altijd over mij als ik Artis nader.

Ingang Artis 1964. Bron: cc/RCE
Ingang Artis 1964. Bron: cc/RCE

Alle toegangen worden mooier wanneer er een trappartij voor ligt. Iets van onbereikbaarheid doet zich even voelen. De Sint-Pieter in Rome en de Saint-Paul’s in Londen triomferen natuurlijk in het trappenrijk. God woont in de hoge. Wat biedt Amsterdam aan trappen? Ik loop in gedachten de stad door. Geen trap te zien. Een kleine bij het Amstel-Hotel, de prelude tot het schitterende trappenhuis binnen, waar ik dagelijks vanaf zou willen dalen. Kerkgebouwen zijn in Amsterdam allemaal gelijkvloers met de straat. De God van Amsterdam is een democratische. Hij wil zich niet boven ons verheffen. Misschien wordt het burgerkarakter van het Paleis op de Dam wel het mooist gesymboliseerd in de afwezigheid van trappen; de paar treden die er nu liggen, verdienen de naam van trap niet. Buckingham Palace heeft ook geen trappen, maar weer wel een der mooiste hekwerken van de wereld, dat de burger op royale afstand houdt.

Ik zoek, al weer in gedachten, naar grootse hekwerken in Amsterdam (de mooiste staan langs de Vecht, metershoog zijn ze en de gouden punten reiken tot de hemel). Zo kom ik weer bij het Vondelpark. Maar de zoeker die ik ben wordt beloond, zij het op typisch zuinige Nederlandse wijze. Ik passeer aan het eind van de Rozengracht die o zo onschuldige brandweerkazerne uit de tijd dat er bij een brand niets anders dan vlammen vrijkwamen. Ik zie de mannen nog in de zon zitten wachten op een vuur, voorovergebogen op een bank zinloze woorden met elkaar wisselend. Naast de kazerne is een heel klein tuintje, heel ontroerend, een kindertuin. Dat tuintje nu wordt afgesloten met een hekje, het lieflijkste hekje dat ik ken. De spijltjes staan fier recht, trots op kleinheid en dapperheid, en elke spijl heeft een schitterende gouden spits, waarin de zon, gezien de straaltjes, plezier heeft.

Het geluk van de brug
Het geluk van de brug – Kees Fens (€9.99)
Ik zal moeten berusten in de allure van het kleine. Buitenlandse vrienden hebben mij al lang die deugd willen opleggen. Zij komen uit Parijs, New York, Londen, Rome. Ze zijn graag in Amsterdam. Kleinschaligheid waarvoor, geloof ik, in hun taal geen woord bestaat, hebben zij lief. Hun gebaren verraden hun diepste liefde. Wijd gaat de rechterarm en daar worden de trappen, portalen, grote gebouwen, de allure van hun stad zichtbaar. ‘Het is heel genoeglijk eens even niet in een wereldstad te zijn,’ zei een van hen ooit. Ik werd heel kwaad. Hij kleineerde mij, tot de hoogte van het stoepje voor mijn huis.

~ Kees Fens

Boek: Het geluk van de brug – Kees Fens
Lees ook: Prikkeldraad: een frisse blik op een vertrouwd fenomeen

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

0
Reageren?x
×