Dark
Light

De Mongoolse bezetting van Rusland

Natasja’s dans. Een culturele geschiedenis van Rusland
Auteur:
15 minuten leestijd
Verdediging van Ryazan. De eerste Russische stad die te maken kreeg met de binnenvallende Mongolen - Schilderij van A.N. Mironov
Verdediging van Ryazan. De eerste Russische stad die te maken kreeg met de binnenvallende Mongolen - Schilderij van A.N. Mironov
In zijn bekende boek Natasja’s dans onderzoekt de Britse historicus Orlando Figes het unieke karakter van de Russische identiteit en cultuur. Recent verscheen zijn boek in herdruk bij uitgeverij Rainbow. Naar aanleiding daarvan plaatsen we een fragment op Historiek over de Mongoolse bezetting van Rusland die maar liefst tweehonderdvijftig jaar duurde. Volgens de nationale mythe verlieten de Mongolen het land zonder enig spoor achter te laten. De realiteit was, zo toont Figes aan, heel anders. De Mongoolse erfenis had volgens hem bijvoorbeeld grote invloed op de Russische autocratische traditie. En er waren op zijn minst twee tsaren die afstamden van de Mongolen.


Afstammelingen van Djingiz Chan

In 1237 verliet een groot leger Mongoolse ruiters de graslanden op de Kyptsjaksteppe ten noorden van de Zwarte Zee en viel de vorstendommen van het Kievse Rijk binnen. De Russen waren te zwak en onderling te zeer verdeeld om weerstand te kunnen bieden, en drie jaar later waren alle Russische steden, met uitzondering van Novgorod, in handen van de Mongoolse hordes. De daaropvolgende tweehonderdvijftig jaar werd Rusland, zij het indirect, geregeerd door de Mongoolse chan. De Mongolen lieten Centraal-Rusland ongemoeid. Zij vestigden zich met hun paarden op de vruchtbare steppen van het zuiden en inden belastingen van de Russische steden, die zij in bedwang hielden door van tijd tot tijd gewelddadige invallen te doen.

De nationale schaamte die de Russen voelen over het ‘Mongoolse juk’ is nauwelijks te overschatten. Met uitzondering van Hongarije was het Kievse Rijk de enige grotere Europese mogendheid die door de Aziatische hordes was veroverd. Vanuit militair-technisch oogpunt waren de Mongoolse ruiters veruit superieur. Zij hebben dat echter zelden hoeven bewijzen, want maar weinig Russische vorsten durfden de proef op de som te nemen. Pas in 1380, toen de macht van de Mongolen al begon te verzwakken, durfden de Russen hun eerste veldslag tegen hen te ondernemen. En zelfs daarna was er nog een eeuw onderlinge strijd tussen de Mongoolse chans voor nodig – culminerend in het uiteenvallen van het rijk in drie afzonderlijke chanaten (te weten het chanaat van de Krim in 1430, het chanaat van Kazan in 1436 en dat van Astrachan in 1466) – voordat de Russische vorsten in staat waren ze te verslaan. Tegen die tijd was de Mongoolse overheersing vooral de vrijwillige samenwerking van de Russische vorsten met de Aziaten gaan betekenen.

De verovering van de Russische stad Soezdal door de Mongoolse heerser Batu Khan, februari 1238
De verovering van de Russische stad Soezdal door de Mongoolse heerser Batu Khan, februari 1238
Dit verklaart waarom er, in tegenstelling tot wat in de nationale mythe werd voorgesteld, relatief weinig steden door de Mongolen vernietigd werden, waarom de Russische kunst en de Russische kunstnijverheid en zelfs het bouwen van de kerken zich schijnbaar ongestoord bleven ontwikkelden, waarom handel en landbouw gewoon doorgingen en waarom er in de periode van de Mongoolse bezetting geen grote migratie op gang is gekomen vanuit de zuidelijke streken die het dichtst bij de Mongoolse troepen lagen.

‘Achterlijke Mongolen’

Volgens de nationale mythe waren de Mongolen gekomen, hadden ze angst gezaaid en geplunderd, en waren ze vervolgens weer vertrokken zonder enig spoor achter te laten. Rusland mocht dan ten prooi zijn gevallen aan het Mongoolse zwaard, de christelijke beschaving met haar kloosters en kerken was gespaard gebleven. Op deze veronderstelling is het christelijke Russische zelfbeeld gebaseerd. De Russen mogen dan op de Aziatische steppe leven, hun blik is gericht op het Westen. ‘Van Azië,’ schreef Dmitri Lichatsjev, de meest toonaangevende Russische cultuurhistoricus van de twintigste eeuw, ‘hebben we bijzonder weinig meegekregen’ – en dat is alles wat er in zijn boek Russische cultuur wordt gezegd over de Mongoolse erfenis.

“De Russen mogen dan op de Aziatische steppe leven, hun blik is gericht op het Westen.”

Deze nationale mythe is gebaseerd op de veronderstelde achterlijkheid van de Mongolen. Ze voerden een schrikbewind, en in tegenstelling tot de Moren die Spanje veroverden, brachten zij (zoals Poesjkin het in zijn beroemde uitspraak verwoordde) ‘noch algebra, noch Aristoteles’ mee toen zij naar Rusland kwamen. Zij stortten Rusland in de duistere Middeleeuwen. Karamzin schreef in zijn Geschiedenis van het Russische rijk niets over de culturele erfenis van de Mongoolse heerschappij. ‘Want hoe,’ vroeg hij, ‘zou een beschaafd volk iets hebben kunnen leren van dergelijke nomaden?’ De grote historicus Sergej Solovjov wijdde in zijn achtentwintigdelige Geschiedenis van Rusland welgeteld drie pagina’s aan de culturele invloed van de Mongolen. Zelfs Sergej Platonov, in de negentiende eeuw de belangrijkste kenner van de Mongoolse periode, stelde dat de Mongolen de Russische cultuur niet hadden beïnvloed.

In werkelijkheid waren de Mongoolse stammen allesbehalve achterlijk. Als er al sprake was van een verschil in ontwikkeling, dan waren zij het Russische volk dat zij zo lang hebben overheerst aanzienlijk vooruit, met name in militaire technologie en organisatie. De Mongolen hadden een goed ontwikkeld bestuurs- en belastingsysteem, dat de basis vormde van de latere Russische staat, wat ook tot uiting komt in de Tataarse oorsprong van Russische woorden als djengi (geld), tamozja (accijnzen) en kazna (schatkist, staatskas). Archeologische opgravingen in de buurt van de Mongoolse hoofdstad Saraj (aan de Wolga in de buurt van Tsaritsyn, het latere Stalingrad), hebben aangetoond dat de Mongolen in staat waren grote stedelijke nederzettingen op te bouwen met paleizen en scholen, goedverzorgde straten en watervoorzieningen, werkplaatsen en boerderijen. De Mongolen hebben Centraal-Rusland niet ongemoeid gelaten omdat zij niet ontwikkeld genoeg waren om het te veroveren of in bedwang te houden, zoals Solovjov suggereerde, maar omdat de noordelijke bossen geen goede weidegronden of handelsroutes hadden en dus van weinig nut waren voor hun nomadische levenswijze. De belastingen die zij de Russen oplegden, vormden voor de boeren weliswaar een zware last, maar waren onbetekenend in vergelijking met de rijkdommen die de Mongolen verkregen uit hun koloniën langs de zijderoute in de Kaukasus, Perzië, Centraal-Azië en Noord-India.

De Mongoolse bezetting heeft diepe sporen achtergelaten in het Russische leven. Zoals Poesjkin in 1836 aan Tsjaadajev schreef, is Rusland in die periode van het Westen gescheiden. Dit verleden was een bedreiging voor het Europese zelfbeeld van de Russen:

“Er bestaat geen twijfel over, dat het Schisma ons van de rest van Europa gescheiden heeft, en dat wij aan geen enkele grote gebeurtenis waardoor Europa in beroering gebracht werd deel hebben gehad: maar wij hebben onze eigen missie. Het is Rusland geweest dat met zijn immense uitgestrektheid de Mongoolse verovering heeft geabsorbeerd. De Tataren hebben het niet gewaagd onze westelijke grenzen te overschrijden en ons de rug toe te keren, zij hebben zich in hun woestijnen teruggetrokken, en daarmee was de christelijke beschaving gered. Daarom moesten wij een compleet eigen leven leiden, een leven dat ons, hoewel wij christenen bleven, tegelijkertijd zo buiten de christelijke wereld plaatste (…) De invasie van de Tataren is een triest en groots tafereel. (…) Vindt U de huidige situatie in Rusland niet iets indrukwekkends, is dat niet iets wat de toekomstige historicus zal opvallen? Gelooft U dat hij ons buiten Europa zal plaatsen? (…) Ik [ben] lang niet verrukt over alles wat ik om mij heen zie (…) maar ik zweer U bij mijn eer dat ik voor niets ter wereld van vaderland zou willen veranderen, noch een andere geschiedenis zou willen hebben dan die van onze voorouders, zoals God ons haar gegeven heeft.

Aleksandr Poesjkin door Orest Kiprenski, 1827
Aleksandr Poesjkin door Orest Kiprenski, 1827
Poesjkins bereidheid de Mongoolse erfenis te omarmen was uitzonderlijk, want Azië was tijdens zijn leven een taboe voor de geletterden van Rusland. Misschien kan dit verklaard worden door Poesjkins eigen buitenlandse afstamming, want hij had van moederszijde Afrikaans bloed. Poesjkin was de kleinzoon van Abram Gannibal, een Abessijn die was aangetroffen bij het paleis van de Ottomaanse sultan in Istanbul en die door de Russische ambassadeur was gekocht als geschenk voor Peter de Grote. Als favoriet aan Peters hof was hij naar Parijs gestuurd om te studeren. Hij bracht het tot generaal-majoor onder tsarina Elizaveta, die hem een landgoed met veertienhonderd lijfeigenen schonk in Michajlovskoje, in de buurt van Pskov. Poesjkin was bijzonder trots op zijn grootvader – hij had diens Afrikaanse lippen en dikke zwarte kroeshaar geërfd. Hij schreef een nooit afgemaakte roman over hem, De neger van Peter de Grote (1827), en in het eerste hoofdstuk van Jevgeni Onegin voegde hij een lange voetnoot over zijn afstamming toe aan de regel ‘In Afrika, mijn eigen land’ (ongetwijfeld opgenomen om de bewuste voetnoot noodzakelijk te maken). Maar Russische ‘westerlingen’ als Tsjaadajev konden niets indrukwekkends ontdekken aan de Mongoolse erfenis. Wanneer zij een verklaring zochten voor het feit dat hun land een andere weg was ingeslagen dan West-Europa, wezen veel Russen naar het despotisme van de Mongoolse chans. Karamzin hield de Mongolen verantwoordelijk voor het verval van de Russische politiek. De historicus V.O. Kljoetsjevski beschreef de Russische staat als…

‘een Aziatische structuur, getooid met een Europese voorgevel’.

Autocratie

Het Aziatische karakter van het Russisch despotisme werd een gemeenplaats onder de negentiende-eeuwse Russische democratische intelligentsia, en werd later ook gebruikt als verklaring voor het sovjetsysteem. Herzen noemde Nicolaas I ‘Djingiz Chan met een telegraaf’, en daarop voortbordurend werd Stalin later vergeleken met Djingiz Chan met een telefoon. De Russische autocratische traditie had vele wortels, maar de Mongoolse erfenis heeft de meeste invloed gehad op de grondbeginselen van de Russische beleidsvoering. De chans eisten volledige onderwerping van al hun onderdanen, van de boeren net zo goed als van de edelen, en dwongen die zo nodig meedogenloos af. De Moskouse vorsten namen het gedrag van de chans over toen zij hen in de zestiende eeuw verdreven en als tsaren de macht overnamen. Zij rechtvaardigden hun nieuwe keizerlijke status niet alleen met hun byzantijnse religieuze cultuur, maar ook met hun territoriale erfenis van Djingiz Chan. De titel ‘tsaar’ was gebruikt door de laatste chan, en de Russische woorden voor tsaar en chan zijn lange tijd onderling uitwisselbaar geweest. Djingiz Chan werd zelfs wel Djingiz Tsaar genoemd.

“Er waren op zijn minst twee tsaren die afstamden van de Mongolen.”

Toen de Gouden Horde uiteenviel, bleef een groot aantal Mongolen in Rusland en trad in dienst van het Moskouse hof. De afstammelingen van Djingiz Chan namen er een prominente positie in, en een aanzienlijk deel van de Russische aristocratie moet bloed van de grote chan in zijn aderen hebben gehad. Er waren op zijn minst twee tsaren die afstamden van de Mongolen. Een van hen was Simeon Bekboelatovitsj (ook bekend als de heilige Boelat), die het grootste deel van het jaar 1575 tsaar was. Bekboelatovitsj was als kleinzoon van een chan aan het hof terechtgekomen en opgeklommen tot persoonlijk bediende van Ivan IV (‘de Verschrikkelijke’). Ivan droeg hem op de landerijen van de bojaren te besturen en trok zich terug op het platteland, waar hij de titel ‘vorst van Moskou’ aannam. De benoeming was wat Ivan betrof een tijdelijke en tactische manoeuvre om de controle over zijn opstandige bojaren, de opritsjnina, te verstevigen. Bekboelatovitsj had alleen in naam de leiding, maar Ivans keuze was duidelijk ingegeven door het grote prestige dat de Gouden Horde nog steeds genoot. Aan het einde van zijn korte ‘regeerperiode’ beloonde Ivan Bekboelatovitsj met een landgoed van honderdveertigduizend hectare en de titel grootvorst van Tver. Maar onder Boris Godoenov werd Bekboelatovitsj beschuldigd van verraad, werd hem zijn landgoed ontnomen en werd hij gedwongen in te treden in het klooster van de heilige Cyrillus, in de buurt van Belo Ozero.

Ook Boris Godoenov stamde af van een Tataarse chan, die halverwege de veertiende eeuw in dienst was getreden van de Moskouse vorsten.

Migratie en taal

Het waren niet alleen Mongoolse edelen die zich in Rusland vestigden. In het kielzog van de Mongolen kwam ook een enorme migratie op gang van nomadenstammen die als gevolg van de overbevolking in Mongolië gedwongen waren nieuwe weidegronden te zoeken op de steppen. De hele Euraziatische steppe, van de Oekraïne tot in Centraal-Azië, werd overspoeld door binnentrekkende stammen. Veel van de immigranten gingen op in de plaatselijke bevolking en bleven in Rusland achter toen de Gouden Horde werd teruggedreven naar Mongolië. Hun Tataarse namen zijn nog steeds terug te vinden op kaarten van zuidelijk Rusland en het gebied rond de Wolga: Penza, Tsjembar, Ardym, Anybej, Kevda, Ardatov en Alatyr. Sommigen van deze ‘kolonisten’ waren door het Mongoolse leger als bestuurders aangesteld in het zuidelijke grensgebied tussen de Wolga en de rivier de Boeg. Anderen waren handelaars of ambachtslieden die aan het werk togen in de Russische steden, of arme nomaden die gedwongen waren boer te worden wanneer zij hun kudde hadden verloren. De toestroom van deze Tataarse immigranten was zo groot, en door de eeuwen vond er zo veel vermenging plaats met de inheemse bevolking, dat het bestaan van een boerenstand van zuiver Russische afkomst moet worden beschouwd als niet meer dan een mythe.

Het bestaan van een boerenstand van zuiver Russische afkomst moet worden beschouwd als niet meer dan een mythe.

De Mongoolse invloed heeft diepe sporen nagelaten in de Russische volkscultuur. Veel van de meest elementaire Russische woorden zijn van Tataarse oorsprong – losjad (paard), bazar (markt), ambar (graanschuur, pakhuis), soendoek (hutkoffer, grote kist) en enkele honderden andere woorden. Zoals reeds eerder is opgemerkt, waren Tataarse woorden bijzonder algemeen in de taal van de handel en het bestuur, waar de afstammelingen van de Gouden Horde domineerden. In de vijftiende eeuw was het gebruik van Tataarse woorden aan het Moskouse hof zo in de mode dat grootvorst Vasili zijn hovelingen een ‘overmatige liefde voor de Tataren en hun taal’ verweet.

De Turkse uitdrukkingen hadden echter ook hun stempel gedrukt op de taal van de straat – wat misschien wel het duidelijkst blijkt uit uitdrukkingen die beginnen met ‘davaj’: ‘davaj poïdjom’ (‘kom, laten we gaan’), ‘davaj posidim’ (‘kom, laten we gaan zitten’) en ‘davaj popjom’ (‘kom, laten we ons bezatten’).

Gebruiken

Ook de Russische gebruiken waren zo beïnvloed door de Tataren, hoewel dit makkelijker kan worden vastgesteld bij het hof en andere hoge kringen – waar de Russische gastvrijheid duidelijk beïnvloed was door de chans – dan bij het gewone volk. Niettemin heeft de archeoloog Veselovski de Russische volkstaboes met betrekking tot de drempel (bijvoorbeeld het taboe om erop te stappen of iemand te begroeten aan de andere kant ervan) herleid tot de gebruiken en het bijgeloof van de Gouden Horde. Hij ontdekte ook een Mongoolse oorsprong van het Russische boerengebruik om iemand te eren door hem in de lucht te gooien – een ceremonie waarop de vader van Nabokov werd getrakteerd door een menigte dankbare boeren nadat hij een einde had gemaakt aan een ruzie op het landgoed.


Van mijn plaats aan tafel zag ik dan opeens door een van de westelijke ramen een wonderbaarlijk geval van levitatie. Een ogenblik was daar de gestalte van mijn vader te zien, in zijn witte zomerpak gerimpeld door de wind, magnifiek breeduit in de lucht, met zijn ledematen in een merkwaardig achteloze houding en zijn knappe, onverstoorbare trekken naar de hemel gekeerd. Driemaal, op het machtige allez-hop van zijn onzichtbare werpers, vloog hij op die manier omhoog, en de tweede keer ging hij nog hoger dan de eerste en daar was hij dan, op zijn laatste en verhevenste vlucht, waarbij hij als het ware voorgoed op zijn rug lag tegen het kobaltblauw van de zomermiddag, als een van die paradijsfiguren die zich met zo rijk geplooide gewaden gerieflijk aan het gewelfde plafond van een kerk verheffen, terwijl beneden in sterfelijke handen één voor één de waskaarsen oplichten die een zwerm nietige vlammetjes in de mist van wierook vormen, en de priester galmt over eeuwige rust, en begrafenislelies het gezicht verbergen van degene die daar tussen de zwevende lichtjes in de open kist ligt.

Er zijn ook aanwijzingen die erop duiden dat de sjamanistische rituelen van de Mongolen geïntegreerd raakten in het Russische boerengeloof, zoals Kandinsky en zijn collega-antropologen aan het einde van de negentiende eeuw suggereerden (hoewel zij destijds geen sporen hadden aangetroffen van de islam, die de Gouden Horde in de veertiende eeuw had aangenomen).* Om in trance te raken, gebruikten veel boerensekten technieken die sterk deden denken aan die van de Aziatische sjamanen.

* – De islamitische invloed op de Russische cultuur is lang taboe gebleven, ook nadat het sjamanisme in de mode was gekomen. Zelfs in Sint-Petersburg, een stad die was gebouwd op het principe van religieuze tolerantie, was tot 1909 geen moskee.

Heilige dwaas (joerodivy) in de sneeuw -  Vasily Surikov, 1885
Heilige dwaas (joerodivy) in de sneeuw –
Vasily Surikov, 1885

De heilige dwaas

Ook de heilige dwaas (joerodivy, een waanzinnige, een dwaas aan wie profetische gaven werden toegeschreven) was waarschijnlijk voortgekomen uit de Aziatische sjamanen, hoewel hij in veel kunstwerken model staat voor ‘de Rus’ bij uitstek. Het is moeilijk uit te maken waar hij vandaan komt. Er bestond geen opleiding voor heilige dwazen, en net als Raspoetin (die op zijn manier ook een soort heilige dwaas was) hadden deze van oorsprong eenvoudige mensen zichzelf de technieken geleerd waarmee zij de toekomst voorspelden en zieken genazen, wat hen in staat stelde een religieus zwerversleven te leiden. In de Russische folklore had de ‘dwaze in Christus’ de status van een heilige – hoewel hij meer leek op een idioot of een waanzinnige dan op een zichzelf wegcijferende martelaar. De heilige dwaas kleedde zich buitenissig. Hij droeg een ijzeren kap of helm op zijn hoofd en ketenen onder zijn hemd. Hij zwierf als arme sloeber over het platteland en leefde van aalmoezen van dorpelingen, die meestal geloofden in zijn bovennatuurlijke gave om de toekomst te voorspellen en zieken te genezen. In de huizen van de landadel werd hem vaak voedsel en onderdak verschaft.

De familie Tolstoj had op Jasnaja Poljana een heilige dwaas in de arm genomen. In zijn half autobiografische, half fictieve Kindertijd vertelt Tolstoj over een gedenkwaardige gebeurtenis waarbij de kinderen zich in een donkere kast hadden verborgen in de kamer van de dwaas Grisja, om wanneer hij naar bed ging een glimp van zijn ketenen te kunnen opvangen.

Schrijvers en beeldend kunstenaars beeldden de heilige dwaas af als een archetype van de eenvoudige Russische gelovige. In Poesjkins en Moesorgski’s Boris Godoenov verschijnt hij als het geweten van de tsaar en als de stem van het lijdende volk. Vorst Mysjkin, de epileptische Christusachtige held uit De idioot, wordt door de rijke koopman Rogozjin een heilige dwaas genoemd; Dostojevski heeft hem duidelijk tot een oprechte christen willen maken, die net als de heilige dwaas naar de marge van de maatschappij wordt gedreven. Op zijn schilderij In Rusland (1916) heeft Michail Nesterov de heilige dwaas afgebeeld als de officieuze geestelijk leider van het Russische volk. Als een sjamaan voerde de heilige dwaas een wervelende dans uit en slaakte hij vreemde schrille kreten om in religieuze vervoering te raken; voor zijn magische rituelen gebruikte hij een trommel en bellen, en hij droeg zijn ketenen in de overtuiging – die hij eveneens gemeen had met de sjamanen – dat ijzer bovennatuurlijke eigenschappen bezit. En net als bij de sjamaan speelde ook in de rituelen van de heilige dwaas de raaf vaak een rol – een vogel die in de Russische folklore voor magie en ontwrichting stond. Zo zagen in de hele negentiende eeuw de boeren van het gebied rond de Wolga de leiders van de kozakkenrebellen Poegatsjov en Razin in de vorm van gigantische raven in de lucht.

Detail van het schilderij 'In Rusland' van Mikhail Nesterov, 1914
Detail van het schilderij ‘In Rusland’ van Mikhail Nesterov, 1914

Kleding en keuken

Ook veel elementen van de Russische kleding waren van oorsprong Aziatisch – een feit dat wordt weerspiegeld in de Turkse afleiding van Russische woorden voor kledingstukken als kaftan, zipoen (wollen, kraagloze boerenjas) armjak (lange kaftan van grove wol), sarafan en chalat. Zelfs de kroon van de tsaar (de sjapka Monomacha, muts van Monomachus) – die volgens de legende vanuit Byzantium in Rusland terecht was gekomen – was waarschijnlijk van Tataarse oorsprong.

Ook de Russische keuken was diepgaand door het Oosten beïnvloed. Veel Russische gerechten, zoals plov (pilav), lapsja (noedels) en tvorog (wrongel/kwark), kwamen uit de Kaukasus en Centraal-Azië, en ook eetgewoontes zoals de Russische voorkeur voor paardenvlees en koemisj (gefermenteerde merriemelk) zijn ongetwijfeld overgenomen van de Mongolen. In tegenstelling tot het christelijke Westen en de meeste boeddhistische culturen bestond er in Rusland geen religieus taboe op het eten van paardenvlees. Net als de Mongoolse stammen fokten de Russen zelfs een speciale soort paarden die bestemd was voor consumptie of (rond de Wolga) voor de melk voor koemisj. Dergelijke praktijken waren in West-Europa nagenoeg onbekend – althans tot in de negentiende eeuw, toen Franse sociale hervormers het eten van paardenvlees aandroegen als oplossing voor armoede en ondervoeding. Maar in het Westen werd het eten van paardenvlees nooit helemaal normaal, en werd het fokken van paarden voor het vlees als barbaars beschouwd.

Lenin

Alle grotere stammen van Centraal-Azië – de Kazakken, de Oezbeken, de Kalmukken en Kirgiezen – stamden af van de Mongolen. Na het uiteenvallen van de Gouden Horde in de zestiende eeuw waren zij achtergebleven en bondgenoten of onderdanen van de tsaar geworden. De voorvaderen van de kozakken – islamitisch-Turkse Mongolen – hadden de Gouden Horde in de vijftiende eeuw verlaten.

Natasja’s dans - Orlando Figes
Natasja’s dans – Orlando Figes
Naarmate zij door rivaliserende stammen van de vruchtbaarste steppen waren verdreven, waren zij dichter bij de Russen komen te staan. Ook de Oezbeken waren in de vijftiende eeuw uit de Gouden Horde voortgekomen. Zij hadden zich als boeren gevestigd op de vruchtbare vlakte van Fergana, waar zij de rijkdommen erfden van de oude Iraanse oasesteden tussen de rivieren de Oxus en de Jaxartes (de erfenis van Timoer Lenk), van waaruit zij de Oezbeekse staten Boechara, Chiva en Kokand stichtten en handelsbetrekkingen aanknoopten met de tsaar. De Kalmukken waren westelijke Mongolen (Oiraten) die het Mongoolse leger hadden verlaten en op de steppe waren gebleven toen de Gouden Horde uiteen was gevallen (het Turkse woord kalmak – waaraan de Kalmukken hun naam te danken hebben – betekent ‘blijven’). Toen zij door andere stammen naar het westen werden gedreven, vestigden zij zich met hun kuddes in de buurt van Astrachan op de noordelijke kust van de Kaspische Zee en werden zij met de vijftigduizend paarden die zij ieder jaar naar Moskou reden de belangrijkste leveranciers van de Russische cavalerie, totdat de handel in de achttiende eeuw terugviel.

In de eerste decennia van de negentiende eeuw verdreven Russische kolonisten de Kalmukken van de Wolgasteppe. De meeste stamleden trokken oostwaarts, maar anderen vestigden zich in Rusland, waar zij een bestaan opbouwden in de handel of de landbouw en zich bekeerden tot het orthodoxe geloof. Lenin stamde af van een van deze Kalmukken. Zijn grootvader van vaderszijde, Nikolaj Oeljanov, was de zoon van een Kalmuk uit Astrachan. In Lenins trekken was deze Mongoolse afstamming duidelijk zichtbaar.

~ Orlando Figes

Boek: Natasja’s dans. Een culturele geschiedenis van Rusland
Ook interessant: De Russische Revolutie: hoe Rusland worstelt met z’n verleden
…of: De verovering en plundering van Bagdad (1258)

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.323 actieve abonnees)


Mede dankzij onze donateurs zijn al onze artikelen gratis te lezen. Op Historiek vindt u dus geen PREMIUM artikelen of 'slotjes'.

Steun ons ook

×