Als er in het debat over het slavernijverleden al jaartallen genoemd worden, dan hebben deze vooral betrekking op de afschaffing ervan. Door alle commotie rondom het aanbieden van excuses door de regering weten de meeste Nederlanders inmiddels wel dat, wat ons land betreft, die in 1863 plaats vond. De Engelsen en Fransen kwamen in 1833 en 1848 eerder tot dit inzicht, de Amerikanen in 1865, nadat er eerst nog een burgeroorlog over uitgevochten was, en bij de Brazilianen duurde het zelfs tot 1888. Maar over een beginjaar wordt nauwelijks gesproken, terwijl de archiefbronnen hier geen misverstand over laten bestaan en er zelfs een exacte datum opgeplakt kan worden: 22 januari 1510. Op die dag ondertekende de koning van Aragon een decreet dat het begin betekende van de grootschalige slavenhandel over de Atlantische Oceaan en daarmee de geschiedenis van Afrika, Amerika én Europa voor altijd zou veranderen.
Vóór deze datum had de trans-Atlantische slavenhandel slechts een zeer bescheiden omvang. Maar toen besloot Ferdinand II van Aragon (1452-1516) om vijftig slaven naar het eiland Hispaniola (tegenwoordig bestaande uit de Dominicaanse Republiek en Haïti) te sturen om daar te gaan werken in de goudmijnen. Dit was de eerste keer dat een groot aantal slaven naar de Nieuwe Wereld getransporteerd werd en bovendien de eerste gelegenheid waarbij er economische redenen aan ten grondslag lagen. Vanaf dat moment begon het transport van Afrikanen ten behoeve van slavenarbeid in de mijnen en op plantages van Amerika en door de eeuwen heen zou hun aantal oplopen tot twaalf miljoen.
Het besluit van Ferdinand veranderde de geschiedenis van de mensheid net zo fundamenteel als de ontdekking van de Nieuwe Wereld door Columbus op 12 oktober 1492. Maar in tegenstelling tot ‘Columbus Day’ (feestdag in veel Noord- en Zuid-Amerikaanse landen op de tweede maandag van oktober) is deze noodlottige dag in 1510 volledig in de vergetelheid geraakt.
Zelfs binnen de internationale academische wereld is er door historici om verschillende redenen nauwelijks onderzoek naar gedaan. In Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en het Engelssprekende deel van het Caraïbisch gebied is men zich van deze gebeurtenis amper bewust, omdat het gezien wordt als een puur Spaanse aangelegenheid in plaats van het begin van een internationaal fenomeen. Omdat de vroege slavenhandel tussen Afrika en de Nieuwe Wereld via het Iberisch Schiereiland verliep, is deze periode altijd onderbelicht gebleven in het onderzoek naar de trans-Atlantische slavernij. Hoewel Spanje de hoofdrol speelde in deze gebeurtenis hebben de Spanjaarden hun land nooit beschouwd als een belangrijke speler in de slavenhandel. Het Spaanse Rijk stelde weliswaar meer dan een miljoen slaven te werk, maar het overgrote deel daarvan werd aangevoerd door schepen uit andere landen, vooral Portugal. Dat land is tot nu toe altijd zeer terughoudend geweest om publiekelijk verantwoordelijkheid te nemen voor deze rol uit vrees voor imagoschade en herstelbetalingsclaims.
Vijftig slaven
In 1442 brachten Portugese ontdekkingsreizigers de eerste zwarte slaven mee om ze aan hun koning aan te bieden. In de decennia die volgden stichtten ze nederzettingen op diverse plaatsen langs de West-Afrikaanse kust en begonnen daar in slaven te handelen. Na zijn ontdekking van de Nieuwe Wereld in 1492 deed Columbus in opdracht van de Aragonese koning hetzelfde op Hispaniola en de kolonisten troffen er al snel goud aan. Aanvankelijk maakten zij de lokale Caraïbische indianen – de Taino’s – tot slaaf om deze bodemschat te kunnen winnen, maar binnen enkele jaren was negentig procent van hen door uitputting en Europese infectieziekten gestorven. Toen men wanhopig op zoek ging naar nieuwe slaven vormde het verdrag van Tordesillas uit 1494, waarbij de aarde in een ‘Spaanse’ en ‘Portugese’ helft was verdeeld, een obstakel. De Spanjaarden mochten namelijk geen slaven maken in Afrika, terwijl de Portugezen niet op zoek mochten gaan naar goud in het Caraïbisch gebied. Daarom kwam er een overeenkomst tot stand waarbij de Spanjaarden Caraïbisch goud aan de Portugezen gaven en in ruil daarvoor Afrikaanse slaven terugkregen om nog meer goud te delven.
Het document meldt alleen dat het hier om een koninklijk bevel ging en het vijftig slaven betrof, maar bijvoorbeeld niet welke schepen of kooplieden erbij betrokken waren. Het is echter zeer waarschijnlijk dat de slaven oorspronkelijk door Portugese handelaren naar Lissabon zijn gebracht en daar verkocht zijn aan Spanjaarden als dienstbode of knecht voordat ze naar Hispaniola getransporteerd werden. Die suggestie wordt gewekt omdat het document vermeldt dat het om ‘Ladinos Negros’ ging, Spaanstalige zwarten. Tot 1518 stonden de Portugezen erop dat alle Afrikaanse slaven voor Spanje of de Spaanse koloniën via Lissabon werden verscheept, zodat de Portugese regering er belasting over kon heffen.
Handel
In Afrika verwierven de Portugezen hun slaven op drie manieren. Ze kochten die op de eerste plaats van Berbers die als slavenhandelaar actief waren in of bij Portugese nederzettingen in Marokko en Mauritanië. Maar ook Afrikaanse heersers langs de kusten van Sierra Leone en Senegal waren maar al te graag bereid om krijgsgevangenen als slaaf aan de Portugezen te verkopen. Dat gold ook voor die van de zuidelijker gelegen kuststreken van wat tegenwoordig Nigeria en Kameroen is. De Berbers ontvingen hiervoor het liefst wollen stoffen uit Engeland, terwijl de Afrikaanse stammenleiders de voorkeur gaven aan kostbare gewaden en paarden. Die paarden waren bedoeld voor ruitereenheden om verrassingsaanvallen uit te voeren op hun inlandse vijanden, teneinde nog meer krijgsgevangenen als slaaf aan de Portugezen te kunnen verkopen.