Bij uitgeverij Walburg Pers verscheen november 2015 Der Kaiser! Glorie & ondergang van keizer Wilhelm II van publiekshistoricus Jan J.B. Kuipers. Het boek begeleidt een tentoonstelling over de veelbesproken keizer in Paleis Het Loo. Een voorpublicatie op Historiek:
Het Driekeizerjaar
De vader van Wilhelm II, kroonprins Friedrich Wilhelm, was al ernstig ziek toen keizer Wilhelm I nog aan het bewind was. De oude Wilhelm merkte ooit bijna verontschuldigend op, dat hij toch moeilijk de hand aan zichzelf kon slaan om zijn zoon de kroon te bezorgen. In 1887 openbaarde zich bij de kroonprins, een zware roker, echter strottenhoofdkanker. Conflicten tussen zijn Duitse en Engelse artsen leidden ertoe dat een definitieve diagnose na eindeloos dralen en debatteren werd gesteld, toen het dus te laat was.
Toen Friedrichs strottenhoofd eindelijk operatief werd verwijderd, was de kanker al volledig uitgezaaid. Friedrich kon na deze ingrijpende operatie niet meer spreken. Op 9 maart 1888 verscheen Bismarck voor de Rijksdag om, onderbroken door zijn snikken, mede te delen dat keizer Wilhelm I op 91-jarige leeftijd was overleden. Op dezelfde dag aanvaardde de terminaal zieke Friedrich Wilhelm als Friedrich III de keizerskroon. Eerst had hij zich in aansluiting op de telling van de keizers van het Heilige Roomse Rijk, Friedrich IV willen noemen (Friedrich III regeerde van 1452-1493).
Bismarck, die zoals gemeld weinig achting had voor de vaag liberaal gezinde en volgens hem door zijn echtgenote gedomineerde keizer, ontraadde dit, mede met het oog op de negatieve gevolgen hiervan voor de verhouding met de andere Europese grootmachten. Vervolgens besloot Friedrich de nummering te volgen van de koningen van Pruisen en aan te sluiten op Friedrich II, de Grote (regeringsperiode 1740-1786). Na een regeringsperiode van 99 dagen stierf de nieuwe keizer; op 15 juni 1888 werd hij opgevolgd door zijn oudste zoon Wilhelm. De zieke Friedrich had het rijk in zijn drie maanden heerschappij geen millimeter verder bewogen in de richting van liberalisme en meer democratie.
Wilhem II kon de draad oppakken waar zijn eerder bewonderde dan geliefde, in conservatieve opvatting zo nabije grootvader die had laten vallen. Uiteraard had Wilhelm de dood van zijn vader zien aankomen en had diens hele regeringsperiode in dit ‘Driekeizerjaar’ besteed aan de voorbereiding van zijn eigen keizerschap. Nauwelijks was de vlag op het Nieuwe Paleis, Friedrichs sterfhuis, halfstok gegaan of Wilhelm liet het paleis door militairen afzetten en de vertrekken van zijn ouders grondig doorzoeken. Wilde hij sporen van een liberale ‘samenzwering’ ontdekken, en compromitterende papieren over de opvattingen en plannen van zijn ouders verdonkeremanen? Zulke papieren bestonden daadwerkelijk, maar die waren door Wilhelms ouders veilig in het paleis van Windsor in Engeland gedeponeerd. Het waren de dagboeken van Friedrich Wilhelm uit de jaren 1870/71: de jaren waarin het tweede Duitse keizerrijk krijgshaftig en zelfbewust op andermans bodem was uitgeroepen, maar waarin Friedrich Wilhelm liberale en anglofiele gedachten had genoteerd die sterk afweken van de gangbare opvattingen van de Duitse politieke elite. En zeker van die van Wilhelm II, die voortdurend uitvergrote versies van deze opvattingen uitkraamde, die zelfs Bismarck te gortig waren.
Bismarck verdwijnt
Een niet mis te verstaan signaalmoment, al vroeg tijdens Wilhelms keizerschap, was het feitelijk wegsturen van de ooit almachtige rijkskanselier vorst Otto von Bismarck. Aanvankelijk was de spoedige opvolging door Wilhelm II van zijn zieke vader als muziek in de oren van de oude staatsman geweest. Hij had gedacht dat hij nu min of meer tot zijn dood aan de macht kon blijven; zijn zoon Herbert had hij al in 1886 tot staatssecretaris van buitenlandse zaken gemaakt. Zelfs had Bismarck afscheid genomen van zijn oude afwijzing van Duits kolonialisme, en Kameroen in West-Afrika tot Duits protectoraat verklaard. Maar al spoedig begon het onberekenbare en ongezeglijke karakter van de nieuwe keizer irritatie bij Bismarck te wekken, en die irritatie was wederzijds.
Tot overmaat van ramp werd de Socialistenwet in 1890 niet verlengd. De keizer mat zich in zijn eerste jaren een bij uitstek sociale houding aan, om zich van de gunst van zijn volk te verzekeren en de door hem al evenzeer verafschuwde socialisten de wind uit de zeilen te nemen. Hij sprak over nieuwe ‘hervormingen’, de rijkskanselier mopperde in zijn memoires over een ‘soort volksabsolutisme’ dat Wilhelm scheen na te streven. Het werken op zondag in de fabrieken moest worden verboden, vrouwen- en kinderarbeid moesten worden beperkt. ‘Humaniteitsdolzinnigheid!’ toornde Bismarck. Een ander geschilpunt werden de ‘Kiev-rapporten’ van de Duitse consul aldaar, over Russische troepenconcentraties aan de grens; het Rückversicherungsvertrag van 1887 was ook afgelopen en door Duitsland niet verlengd. Het werd te ingewikkeld gevonden. Gevolg was echter het einde van Frankrijks isolement en het begin van Frans-Russische militaire samenwerking. Dit betekende strategische insluiting van Duitsland, en één van de factoren waardoor de Eerste Wereldoorlog zou ontbranden. De Kiev-rapporten kwamen de keizer te laat onder ogen, vond hij, en hij schreef aan Bismarck met de gebruikelijke woedende overdrijving dat de Russen ‘in volle opmars waren om een oorlog te beginnen’.
Bismarck knoopte in zijn snel toenemend isolement contacten aan met zijn voormalige tegenstander Windthorst, leider van de katholieke Centrumpartij, en met de Joodse bankier Bleichröder.
‘U gaat dus om met Joden en Jezuïeten!’
…schreeuwde Wilhelm toen hij Bismarck opzocht om rekenschap te vragen over deze gesprekken. De keizer, zo vertelde hij later, was toen even bang dat hij Bismarcks inktpot naar zijn hoofd geslingerd kreeg. De verhoudingen waren onherstelbaar verstoord. Min of meer gedwongen diende Bismarck op 18 maart 1890 zijn ontslag in, dat onmiddellijk werd ingewilligd; ook de aan zijn leiband lopende zoon Herbert trok zich terug uit de politiek. Vorst Otto von Bismarck was ongeveer 75 jaar toen hij zijn ontslag nam als rijkskanselier, men noemde het ‘de grote aflossing’. Hij trok zich terug op zijn landgoederen Varzin en Friedrichsruh, schreef aan zijn memoires en zette een vileine lastercampagne op touw tegen zijn opvolger Leo von Caprivi, tegen zijn voormalige medewerkers, én via derden tegen Wilhelm II.
Toen zijn vrouw Johanna in 1894 stierf was de oude ijzervreter gebroken, en zei dat dit veel erger was dan de gebeurtenissen van maart 1890. Bismarck overleefde haar nog vier jaar; toen ook hij in juli 1898 overleed was Wilhelm II, de Reisekaiser, weer eens aan het cruisen langs de fjorden. Hij onderbrak zijn reis om de begrafenis bij te wonen; de betekenis van Bismarck was immers te groot om hem niet te eren, hoe slecht de persoonlijke verhoudingen ook waren, ondanks enkele huichelachtige uitnodigingen en wederzijdse bezoeken na Bismarcks ontslag. De inscriptie die op Bismarcks grafsteen moest komen was echter een laatste venijnige uithaal van de man van ‘bloed en ijzer’ naar de huidige keizer en al wie hem omringde: de ontslapene werd omschreven als ‘Een trouw Duits dienaar van keizer Wilhelm I’. Na Bismarcks vertrek ontstond enige toenadering tussen Wilhelm en zijn moeder. In 1898, tien jaar aan het bewind, schreef Wilhelm zijn ‘geliefde Mama’ een brief, waarin hij zich, in zijn bekende trant van zelfverheerlijking, als overwinnaar voorstelde van haar oude aartsvijand Bismarck.
Boek: Der Kaiser! Glorie & ondergang van keizer Wilhelm II