Op 20 september is het vierhonderd jaar geleden dat Isaac le Maire, de roemruchte Antwerpse koopman stierf in Egmond. De controverse die Le Maire volgde tijdens zijn leven, duurt voort na zijn dood. Zo is er nog steeds speculatie over wie precies zijn tweeëntwintig kinderen waren en aan welke ondernemingen de mede-stichter van de VOC de fabuleuze som van anderhalf miljoen gulden verloor. Want dat stond op de beroemde grafzerk die rond 1860 door de Alkmaarse archivaris Cornelis W. Bruinvis ontdekt werd in de charmante protestantse Buurkerk van Egmond-Binnen.
Hier ligt begraven Sr. Isaac Lemaire koopman die gedurende zijne handelingen op alle kwartieren van de wereld door God zo rijk gezegend is geweest, dat hij in 30 jaar tijd (behoudens eer) meer dan 1,5 miljoen gulden verloren heeft. Hij is in de Heer gerust op de 20 september 1624.
Als koopmansbluf kon deze afscheidszin tellen, maar geheel volgens de reputatie van Le Maire, klopte er iets niet aan deze verklaring: Noch Le Maire, noch zijn Antwerpse vrouw Maria Walraven liggen onder de zerk.
Een woelige zestiende-eeuw
Waar liggen de overblijfselen van le Maire en Walraven dan wel? Daarvoor moeten we in de geschiedenis duiken en teruggaan naar Egmond in de woelige periode van eind zestiende eeuw.
Egmond mag vandaag gewoon een gehucht zijn van de gemeente van Bergen, in de zestiende eeuw was Egmond de belangrijkste plek van Holland. Het machtige Benedictijnen- of Adelbertklooster in Egmond-Binnen, opgericht door de graven van Holland, was de grootste abdij van de noordelijke Nederlanden. Haar invloedssfeer strekte zich uit van Friesland tot voorbij Dordrecht.
In Egmond aan den Hoef, een vijftal kilometer verder, stond dan weer het prachtige kasteel van de graven van Egmond, waarvan de meest beroemde telg, Lamoraal van Egmont, stierf onder het beulszwaard op de Brusselse Grote Markt in 1568.
Zowel het Adelbertklooster als het kasteel vielen in 1573 ten prooi aan het geweld dat gepaard ging met de Opstand: De Geuzen staken op bevel van Willem van Oranje het kasteel in brand om de Spaanse opmars naar Alkmaar te stuiten. Hetzelfde jaar werd ook de abdij ontmanteld. Naast de abdijkerk verder de Buurkerk, een kerk voor de omwonenden, in lichterlaaie gezet, maar het koorgedeelte bleef overeind. Ironisch genoeg werd deze half vernielde Buurkerk nog jaren gebruikt door de protestantse inwoners van Egmond voor de eredienst. Het was daar dat de strenge calvinist Le Maire en zijn vrouw begraven werden.
Zelfs tot in de negentiende eeuw bleef Egmond een strijdperk van protestanten versus katholieken: op de gronden van de afgebroken abdij, tussen de half vernielde protestantse Buurkerk en de resten van de katholieke abdijkerk, liet de toenmalige vrouwe Tinne van Egmond in 1836 een derde tempel bouwen op de abdijgrond: de Nederlands Hervormde Buurkerk.
Zoals gebruikelijk was, werden stenen van de omliggende ruïnes gebruikt als bouwmaterialen. Met de zware grafzerken van de oude Buurkerk werd de vloer gelegd. De beenderen van de overledenen werden echter niet meegenomen.
Zerk zonder skelet
De grafsteen van Le Maire en Walraven ligt vandaag nog prominent voor de kansel van de ‘nieuwe’ protestantse Buurkerk, maar de vraag blijft waar hun stoffelijke overschot is gebleven. Als ze vijftig meter verder in de grond liggen, kunnen die skeletten dan niet gerepatrieerd worden?
Nancy de Jong, een Brabantse archeologe die al jaren in Egmond woont, bracht recent de ondergrond van de gigantische Benedictijnerabdij in kaart. Als iemand het antwoord heeft, is zij het wel.
“In opdracht van de provincie Noord-Holland hebben we tussen 2019 en 2022 geofysisch onderzoek gedaan op de terreinen van Sint Adelbertabdij. Dat hing samen met mijn promotieonderzoek naar de kastelen van de graven van Holland: Floris V en zijn vader koning Willem II. Dit was hun eigen abdij. Met een grondradar, magnetometer en elektromagnetische inductie hebben we de bodem proberen te doorgronden. Door contrastverschillen krijg je dwarsdoorsneden van de bodem en zie je wat voor structuren er liggen.”
“En hebben jullie wat gevonden?”
“Het grondplan van de (vernielde) Buurkerk zag je nog goed liggen. Die is op een bepaald moment verlengd, dat kan je goed zien.”
“Hoe groot is de kans dat de beenderen van Isaac le Maire en Maria Walraven daar zijn blijven liggen, na de bouw van de nieuwe Buurkerk in 1836?”
“Er is in de jaren 1940 veel opgegraven rond de abdij. Maar in de Buurkerk zelf hebben ze volgens mij niet echt gegraven, behalve in het stuk achteraan, waar vandaag de begraafplaats van de monniken is. Als mijnheer Le Maire in dat deel van het koor lag is hij zeker weg.”
“Stel als we de resten van Le Maire en Walraven willen identificeren, wie moet daarvoor het initiatief nemen?”
“In principe mag je in Nederland niet zomaar opgraven. In dit geval is het provincie die erover beslist want de abdij is een provinciaal archeologisch monument, zelfs al zijn de Benedictijnen de eigenaars.”
“Als je graaft op het grasveld waar vroeger de Buurkerk stond, wordt er toch niemand benadeeld?”
De Jong: “Degene die het meest benadeeld worden zijn de archeologische resten. Want om iets op te graven moet je ergens doorheen graven en maak je hoe dan ook dingen stuk. En dat kan je maar één keer doen. Graven is stuk maken, hé. Met botmateriaal is het ook zo, als het eenmaal aan de lucht is blootgesteld, dat het heel snel achteruit gaat. In de grond blijven de resten het best behouden.”
“Dat een schedel zou vergaan is toch zo erg niet? Stel als ze mijn schedel na 400 jaar opgraven en verleggen, daar ga ik toch niet meer van wakker liggen?”
De Jong (lacht): “Ik begrijp het hoor en als archeoloog vind ik het uiteraard ontzettend leuk om dingen op te graven, maar in het verleden is door die mentaliteit veel vernietigd. Nu zijn ze daar heel voorzichtig mee want we weten natuurlijk niet waar mijnheer Le Maire juist in het koor lag, want het was best een grote kerk en je weet niet wie je tegenkomt. Als we de botten van dertig mensen vinden, moeten we dertig DNA-onderzoeken gaan doen en dat is best duur. Bij het opgraven van skeletten moet je botje voor botje gaan onderzoeken. De mensen begrijpen niet dat we het liever onder de grond laten liggen.”