Rampjaar (1572)
De oorlogen van de Gelderse hertog Karel van Egmond, gesteund door de Franse koning, tegen hun gezamenlijke opponent Karel V, leidden in Zutphen tot een gezagscrisis die nog werd versterkt door interne onlusten. De gemeenslieden (uit burgerij en gilden) kwamen in 1538 zelfs tegen het stadsbestuur in opstand. Naar analogie van Karel V’s dwangburcht Vredenburg in Utrecht (1529) liet de hertog in 1532-33 aan het eind van de Zaadmarkt vóór de Saltpoort (‘Drogenapstoren’), tussen de binnenen buitengracht, een ‘blokhuis’ bouwen dat de stad in bedwang moest houden. Voor de Kruittoren, de Marspoort en de Nieuwstadspoort werden in 1532-33 halvemaanvormige rondelen (barbacanes) aangelegd. Na een kort beleg door de hertog in 1537 kreeg de stad weer de overhand, waarna het gehate blokhuis in 1538 werd afgebroken. Een deel van het vrijgekomen perceel kwam in handen van Jurriën Warninckhof, die er het grote huis ‘Dat Bolwerck’ (1549) liet bouwen. Ook op de plek van het blokhuis werd nog een rondeel aangelegd.
Intussen was Gelre & Zutphen bij het Verdrag van Venlo in 1543 Habsburgs bezit geworden en werd het ingedeeld bij de Westfaalse Kreits (een regionale groep staten binnen het Heilige Roomse Rijk red.). In 1548 werd het overgeheveld naar de Bourgondische Kreits. Vanaf dat moment vallen alle Noord-Nederlandse gewesten onder hetzelfde bestuur. Het hertogdom Gelre en graafschap Zutphen waren al eeuwen als één gewest in een personele unie met elkaar verbonden, maar onder de zeventien gewesten van de Habsburgse Nederlanden werden ze toch nog vaak als twee afzonderlijke territoria opgesomd. Karel V maakte in 1546 zijn joyeuse entrée in Zutphen, zijn kroonprins Filips II deed dat drie jaar later. De versterkingen van de stad werden aangepast aan nieuwe krijgskundige inzichten. De oostelijke wal van de Spittaalstad (Graaf Ottosingel) werd tussen 1540 en 1565 met stenen bekleed en met twee bastions naar Italiaans model en een rondeel versterkt.
Eerste rampjaar
1572 was Zutphens eerste rampjaar. Toen de hertog van Alva in 1566 met volledige militaire bevoegdheden naar de Nederlanden was gekomen, organiseerde het verzet tegen hem zich rond prins Willem van Oranje. Diens zwager graaf Willem IV van den Bergh verzamelde een legertje van ballingen en Duitse huursoldaten en nam op 10 juni 1572 de stad Zutphen bij verrassing in, mogelijk met hulp van enkele burgers. De soldaten waren een zootje ongeregeld. Ze plunderden de Sint-Walburgiskerk, vernielden de mannenkloosters en brandschatten de vrouwenkloosters. Het franciscanenklooster Galilea buiten de stad en het Leprozenhuis op de Worf werden geheel verwoest en in brand gestoken, maar ook het Broederenklooster had het zwaar te verduren. Na het vertrek van graaf Van den Bergh kwam Willem van Oranje zelf met een klein leger Waalse en Duitse soldaten naar Zutphen. Ook zij richtten veel vernielingen in de kerken aan, gooiden de gebrandschilderde glazen van Sint-Walburgiskerk en de Nieuwstadskerk in, en doodden de pater van het Heer Hendrickshuis op straat. De scherven van de kerkvensters van deze laatste kerk werden in de Dieserstraat begraven, waar ze in 1999 bij opgravingen werden teruggevonden.
Na de Staatse Furie volgde de Spaanse. Alva zond een leger onder bevel van zijn zoon Don Fadrique (Frederik) om de opstandelingen genadeloos te straffen. Na Mechelen was Zutphen aan de beurt, als represaille voor de wisselende loyaliteit van de stad. Vanuit Doesburg verkenden de Spanjaarden het terrein. Ze besloten vervolgens vanuit het noorden aan te vallen omdat de grond daar het minst drassig was en kanonnen op die zandige bodem een stevige ondergrond hadden. De hoofdmacht verscheen inderdaad op 12 november 1572 voor de Nieuwstadspoort en beschoot die vier dagen lang. Het was bitterkoud, de IJssel en de grachten waren bevroren. Een deel van de Spaanse troepen onder de nieuwe Spaanse stadhouder van Gelre Gillis de Berlaymont, heer van Hierges, was de IJssel overgestoken en beschoot van de overkant van de IJssel het rondeel dat voor de Marspoort lag. Tegelijk maakten soldaten vanuit het noorden zich meester van de schutsluis tussen het Marspoortrondeel en de brug, om het land onder water te zetten.
Op 16 november besloot de commandant van Zutphen, Christoffel van IJsselstein, met Hierges te gaan onderhandelen. Terwijl de onderhandelingen op de brug gaande waren nam de krijgsmacht aan de noordkant zijn kans waar en trok over het ijs van de gracht en door de bres die zij in de Nieuwstadspoort hadden geslagen de stad binnen (‘duc d’Alva’s gat’). Moord, wreedheden en plundering waren opnieuw het lot van de stad, alhoewel de Spanjaarden het vooral voorzien hadden op het grotendeels Waalse garnizoen. Even later vernielde ijsgang de IJsselbrug, die voorlopig door een veer werd vervangen.
Bombardement op Zutphen – Een verdwenen stad