Dark
Light

Hoofd moordenaar Willem van Oranje werd in Keulen vereerd

Vereerd, verdwenen, vergeten
6 minuten leestijd
Postuum portretje van Balthasar Gerards in de collectie van Stadsarchief Delft
Postuum portretje van Balthasar Gerards in de collectie van Stadsarchief Delft

Heel wat Nederlanders weten het nog van school: 1584, Willem van Oranje in Delft vermoord door Balthasar Gerards. Maar weinigen zullen weten dat is geprobeerd om Gerards heilig te laten verklaren. Dat het hoofd van de prinsenmoordenaar in Keulen is vereerd, is al helemaal in vergetelheid geraakt. En toch is het allemaal gebeurd.

Over de geschiedenis van de moordaanslag is op Historiek eerder geschreven. Daarom hier slechts heel kort de essentiële feiten. Op dinsdag 10 juli 1584, even na half twee ’s middags, schoot Balthasar Gerards Willem van Oranje dood, voorman van de Opstand tegen Spanje. Dat gebeurde in Delft in het Prinsenhof, zoals het voormalige Sint-Agnietenklooster werd genoemd sinds Willem de Zwijger er zijn intrek had genomen. De moordenaar vluchtte, maar werd op de stadswal gepakt. Nog diezelfde week werd hij berecht en ter dood gebracht.

Tijdens verhoren bekende Gerards zonder omhaal zijn daad, maar werd hij toch gefolterd. Hij werd ter dood veroordeeld en op zaterdag 14 juli volgde de executie op een schavot voor het stadhuis. De moordenaar werd gevierendeeld, hart en darmen werden uit zijn lichaam gerukt en zijn hoofd werd van zijn romp gescheiden. Vier lichaamsdelen werden opgehangen bij vier stadspoorten, het hoofd werd aan de Schoolpoort-toren ‘op eenen staeck ghestelt’.

De Schoolpoort-toren in Delft, waaraan Gerards’ hoofd op een staak werd bevestigd. (Stadsarchief Delft, publiek domein)
De Schoolpoort-toren in Delft, waaraan Gerards’ hoofd op een staak werd bevestigd. (Stadsarchief Delft, publiek domein)

Vogelvrij

Dat Balthasar Gerards besloot de prins van Oranje te vermoorden laat zich makkelijk verklaren. In 1557 was hij geboren in het dorp Vuillafans, in de Franche-Comté, dat tegenwoordig onderdeel uitmaakt van Frankrijk maar destijds een autonoom deel was van het Heilige Roomse Rijk. Balthasar Gérard heette hij, maar dat werd in de Republiek vernederlandst tot Gerards. Balthasar groeide op in een gegoed, streng katholiek milieu. Als jongeling al vond hij het een goed idee als die vermaledijde voorman van de calvinistische opstand in het noorden om zeep zou worden gebracht.

Tot daden ging hij pas over nadat hij in 1581 had vernomen dat de Spaanse koning, Filips II, een jaar eerder Willem van Oranje in de ban had gedaan en vogelvrij had verklaard. Om de beloning (25.000 gouden kronen, verheffing in de adelstand) was het Gerards niet begonnen. Hij wilde een goede daad verrichten voor zijn koning en voor het katholicisme.

Vandaar dat hij tegenover zijn ondervragers in Delft niet om de feiten heen draaide. Zijn diepe overtuiging zal hem ook hebben geholpen de martelingen en het doodvonnis manmoedig te dragen. Zo bewonderenswaardig zelfs, dat het in katholieke kring diepe indruk maakte – en dat is voor dit verhaal van belang.

De trap waar Willem van Oranje is vermoord, de kogelgaten en het tekstbordje, Gerrit Lamberts, 1835
De trap waar Willem van Oranje is vermoord, de kogelgaten en het tekstbordje, Gerrit Lamberts, 1835 (CC0 – Rijksmuseum)

‘Gestorven als een heilige’

Die diepe indruk blijkt overigens tot in onze dagen door te werken. In zijn boek over Gerards noteerde Nanne Bosma in 1983 dat hij in diens geboortedorp Vuillafans stuitte op de ‘rue Gérard’ (Gérardstraat). Een voorbijganger vertelde over die Gérard:

“Hij was een held. Lang geleden doodde hij een of andere graaf in een ver land. Hij werd door die mensen daar ter dood gebracht en hij stierf als een heilige.”

Sasbout Vosmeer
Sasbout Vosmeer
De precieze datum is niet overgeleverd, maar enkele dagen na de executie op de Markt, bleken het hoofd van Gerards plus de staak waarop het was bevestigd verdwenen van de Schoolpoort-toren. Wie dat had(den) gedaan weten we niet. Wel achterhaalde de bekende Leidse historicus Robert Fruin (1823-1899) dat het hoofd belandde bij Sasbout Vosmeer (1548-1614). Onder katholieken in Delft en omgeving was hij een leidende figuur. De priester stamde uit een regentenfamilie. Zijn ouderlijk huis stond aan de Voorstraat in Delft, vlak bij de Oude Kerk.

In lijn met wat in katholieke kring werd beschouwd als het martelaarschap van Balthasar Gerards stelde Vosmeer een ‘officie’ op, een tekst om te worden gebeden op 14 juli, Gerards’ sterfdag. De tekst zelf is verloren gegaan. Bewaard is wel het briefje waarin Sasbout later in 1584 aan zijn broer Tilman in Keulen schreef: “Gerardi officium zal ick u ter gelegender tijdt senden”.

Het hoofd

Sasbout Vosmeer zal al wel gedacht hebben aan de mogelijkheid van eerst zalig-, daarna heiligverklaring van Gerards. Ideaal bij een heilige is als er een of meer relikwieën van de overledene resteren: een stuk(je) van zijn of haar lichaam, hoe klein ook. Dat trof, want Sasbout was in het bezit van maar liefst Gerards’ hoofd. Hij had het, schreef hij aan broer Tilman, ‘sinds 27 december 1588 op een veilige plaats’ verborgen.

Tevens vroeg Sasbout aan Tilman om een in Keulen wonende hoge (Nederlandse) geestelijke hulp te vragen om Gerards’ pad naar heiligheid te effenen. Het beroep op deze Johannes Bruhesius bleef echter zonder resultaat.

Enkele jaren daarna ging de rooms-katholieke kerk over tot een reorganisatie in de Republiek. Nieuwe bisschoppen konden in het calvinistische land niet meer worden benoemd, dus dit gezelschap stierf uit. Daarom werd besloten tot instelling van één katholieke autoriteit in de Republiek: een Apostolisch Vicaris. Die was slechts verantwoording schuldig aan de pauselijke nuntius in Keulen. In 1592 benoemde deze ambassadeur van de paus Sasbout Vosmeer tot Apostolisch Vicaris.

De autoriteiten in de Republiek wisten van die reorganisatie aanvankelijk niets. Toen ze er in 1600 alsnog achter kwamen, werd Sasbout Vosmeer verbannen. Hij verhuisde naar Keulen. Het hoofd van Balthasar Gerards nam hij mee in een houten kist.

De moord op Willem van Oranje - Prent van Jan Luyken
De moord op Willem van Oranje – Prent van Jan Luyken

Keulen

Voor opleiding van priesters stichtte Vosmeer in de Duitse domstad een seminarie dat hij noemde naar de heiligen Willibrordus en Bonifacius. Bij kardinaal Caesar Baronius in Rome, die hij nog kende uit zijn studietijd in Leuven, deed hij een nieuwe poging Gerards te helpen op weg naar heiligheid. Maar het antwoord luidde: We moeten wachten tot…

‘…al degenen die in onze tijd om het katholieke geloof de marteldood zijn gestorven, naar oud gebruik onder de Heilige Martelaren opgenomen zullen zijn’.

Een afpoeier-brief dus die tevens duidelijk maakte dat het Vaticaan niets voelde voor zalig- en heiligverklaring van Gerards in zijn eentje.

Toen hij overleed in 1614 was Vosmeer op dit punt nog geen streep verder. Zijn broer en erfgenaam Tilman zorgde er in 1615 wel voor dat Gerards’ hoofd – tegelijk met andere relikwieën uit Holland en Zeeland – werd overgebracht naar het door Sasbout gestichte Willibrordus en Bonifacius-college. Seminaristen konden uit het hoofd desgewenst inspiratie putten.

Niet provoceren

Maar de weg naar heiligheid van de prinsenmoordenaar werd uiteindelijk afgesloten. Historici De Baar, Kloek en Van der Meer leggen in een alleraardigst boekje over Gerards uit waarom. Het einde van de Tachtigjarige Oorlog kwam in zicht. In 1648 werd de Vrede van Münster gesloten. Wilden katholieken in de Republiek zichzelf niet in de voet schieten, dan was het verstandig de autoriteiten niet te provoceren door zalig- en heiligverklaring van de moordenaar van Willem de Zwijger.

Fictief portret van Balthasar Gerards voor een toverlantaarn, ca. 1700
Fictief portret van Balthasar Gerards voor een toverlantaarn, ca. 1700 (CC0 – Rijksmuseum)

Tot heilige heeft de moordenaar het dus niet gebracht. Maar hoe ging het verder met zijn hoofd? Genoemde auteur Nanne Bosma schrijft dat de katholieke kerkelijke overheid de verering van Gerards in Keulen toestond tot ongeveer 1625, maar er daarna een einde aan maakte. In een bespreking van het boek Memorabilia van de Tachtigjarige Oorlog van Marianne Eekhout lezen we dat ‘(de schedel) in de zeventiende eeuw geruisloos uit de bronnen (verdwijnt)’. Op de website van het stadsarchief van Delft staat kortweg:

“En de schedel van Balthasar dan? Die is spoorloos verdwenen.’’

Bombardement?

Afwijkend van dat algemene beeld is wat Jan Gerard Kikkert in 2001 vermeldde in een boek over een lange reeks van wat hij beschouwde als machtsgrepen van Oranjes. Een voetnoot meldt over het hoofd: “Bewaard in de dom van Keulen en aldaar verloren gegaan door een luchtbombardement in 1944.’’ Opmerkelijk – het relikwie zou dus niet niet naar het Keulse seminarie zijn gebracht maar naar de Keulse dom, of eerst naar het seminarie en daarna naar de dom. En daar zou het hoofd bij een bombardement in de Tweede Wereldoorlog verloren zijn gegaan.

Maar hoe intrigerend ook, die voetnoot wekt scepsis. Kikkerts versie wijkt opvallend af van die van andere auteurs. Bovendien noemt hij voor zijn bewering geen bron. En hem daarnaar vragen kunnen we niet, want in 2017 is hij overleden. En er is nog iets. In 2006 verscheen een Duits boek over Keulen in de Tweede Wereldoorlog. In medisch tijdschrift Deutsches Ärzteblatt werd dat besproken. Dat het geen historisch tijdschrift is, doet er niet zo veel toe, want de kop die het boek ultrakort samenvat is heel adequaat: ‘Bürger im Bombenkrieg: Nur der Kölner Dom blieb stehen’ (Burgers in bommenoorlog: alleen de Keulse dom bleef staan). De dom, uitgerekend het gebouw waar Gerards’ hoofd volgens Kikkert tijdens een bombardement verloren zou zijn gegaan. Dus ja, het hoofd is spoorloos verdwenen, maar naar we mogen aannemen al sinds ongeveer 1625.

Bronnen â–¼

  • Peter Paul de Baar, Els Kloek, Tom van der Meer: Balthasar G. (Amsterdam 1984)
  • Nanne Bosma: Balthazar Gerards. Moordenaar en martelaar. (Amsterdam 1983)
  • Geert Janssen: Een tastbare strijd. In: Tijdschrift voor geschiedenis 134.1 (2021)
  • J.G. Kikkert: Oranje bitter, Oranje boven. (Soesterberg 2001)
  • Martin Rüther: Bürger im Bombenkrieg. In Deutsches Ärzteblatt, 2006 103

Ronald Frisart (1955) werkte in loondienst 42 jaar als journalist, soms regionaal, maar vooral op de gebieden binnenland, buitenland en economie. Eerst voor het ANP, daarna voor (combinaties van) Haarlems Dagblad/IJmuider Courant, Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander en Noordhollands Dagblad. Ook werkte hij nu en dan voor de regionale krantenclub Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), zoals in 1997/1998 als correspondent in Indonesië. Foto: Douwe van Essen

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.323 actieve abonnees)


Donateurs ondersteunen ons project en dragen direct bij aan de uitbreiding van ons archief.

Meer informatie

×