Zoals ik al eerder beschreef, was het Roelandslied in de tijd van de Kruistochten een tophit. Het werd gezongen in allerlei talen, waaronder het Nederlands.
Van die versie zijn nog ruim duizend regels over, geschreven in de twaalfde eeuw. Het is voldoende om vast te stellen dat het uitgespannen einde van Turoldus’ Franse versie ontbrak en dat het verhaal wat nuchterder wordt verteld, maar verder zijn er vooral overeenkomsten. Net als de Franse versie is de Middelnederlandse een door-en-door religieuze tekst, waarin het christendom staat tegenover de islam. Sterker nog, het heeft trekken van een heiligenleven. Ik weet althans niet wie er anders dan een heilige, bij zijn dood, wordt afgehaald door een engel:
God selve sinen inghel sende,
Daer die grave Roelant ende.
Als even later Karel de Grote in Roncevalles verschijnt en besluit de dood van Roeland te wreken, bidt hij tot God
Doen sprac te hem haestelike
een inghel van hemelrike:
“Kaerle, u en sal daghs niet ghebreken.
Vaert u haestelijc wreken.” (882-885)
Anders gezegd: net als Jozua, op wiens verzoek God ooit de zon boven Gibeon had laten stilstaan, was Karel degene die streed voor de zaak des hemels. Dei gesta per Francos, zoals men het tijdens de Eerste Kruistocht formuleerde, “Gods daden door middel van de Franken”. Roeland is al even zeker van zijn zaak en is een vrij rechttoe, rechtaan soort held: wie niet goed vecht, zegt hij, verliest ieders respect en verspeelt zijn plaats in het hiernamaals; wie sneuvelt, gaat rechtstreeks naar het paradijs.
“Die heden niet ridder sal sijn
verliest die hulde mijn
ende den loen van Onsen Heere.
Elc pense omde ere.
Die hier sterft, waerlike,
hi vart in hemelrike.” (200-205)
Al Roelands moed ten spijt, loopt het verkeerd af. Ondanks het advies van zijn strijdbroeder Olivier wil Roeland Karel te lang niet opzadelen met zijn problemen, weigert hij te lang alarm te slaan, zet hij te lang een ongelijke strijd voort. Olivier maakt hem verwijten: niet alleen Roelands leger maar ook Frankrijk zal de prijs betalen voor diens overmoed.
“U coenheyt selen wi becopen.
Wine moghent ontriden noch ontlopen,
wi moeten alle die doet kiesen,
Vranckerike sal sijn ere varliesen.” (330-334)
Roeland is niet onder de indruk:
“Wi mochten blidelike sterven,
want wi hemelrike verwerven.” (344-345)
Dit is een sleutelpassage, die verklaart waarom de tekst niet het “Olivierslied” heet. Roeland is niet alleen dapper, hij heeft ook beter in de gaten waar het feitelijk om gaat: niet om het behoud van het leger of de eer van Frankrijk, maar om het hiernamaals. De strijd tegen de islam is volgens de dichter van het Roelandslied immers de strijd van God tegen het kwaad, en in zo’n strijd is voor aardse beuzelarijen geen plaats. Eeuwigh gaat voor oogenblick.
Vanzelfsprekend verlopen in de hemelse heerscharen sommige zaken anders dan in een normaal leger. Zo worden degenen die dodelijk zijn gewond, niet met rust gelaten, maar nog even versleept om ze neer te leggen aan de voeten van bisschop Tulpijn:
Onder enen eglantier
vant hi ligghende Olivier.
Hi nampen in den aermen sijn
ende droechen voer Tulpijn.
… Die busscop segense al gader
ende bavalse den hemelscen Vader.(726-731)
Alles draait om de hemelvaart van de krijger, zoveel is duidelijk. Ik laat het aan u zelf over de parallellen met hedendaags religieus geweld te trekken.
Mij gaat het om iets anders: de invloed van deze tekst op de Europese cultuur. Is dit werkelijk, zoals David Levering Lewis schreef in zijn hier door mij besproken boek God’s Crucible, een tekst die de Europese cultuur heeft helpen vormen? Dat is een sociaalwetenschappelijke uitspraak – en ze staat niet op zichzelf.
Digitale versie van het Middelnederlandse Roelandslied