“Laat af van hoop en wanhoop, kom waar vrouwen lachen en om en om de wijnkan rondgaat. Drink voordat uw stof wordt omgewerkt tot een andere kom.” Omar Khayyâm, 11de eeuw
Zilver en zijde
De leeuwen op het zilverbeslag, met de koppen naar elkaar gewend, lijken op de vrolijk grijnzende leeuwen en buffels op fragmenten van zijde uit de tiende eeuw, nu in de schatkamer van de Sint-Servaasbasiliek in Maastricht. Deze stukken duizend jaar oude zijde zijn gevonden in de rijk versierde kist (de zogeheten ‘noodkist’) waarin de botten van de heilige Servatius worden bewaard, samen met nog andere fragmenten van textiel, afkomstig uit de hele wereld.
De hoorn en de zijde, beide duizend jaar geleden in het huidige Nederland terecht gekomen, tonen een grote wereld: Scandinavië, Vikingen, Rome, pelgrims, Azië, zijderoutes, de stad Maastricht, het bisdom Luik. Ze zijn daarmee iconisch voor het verhaal van het jaar 1000: ‘Nederland’ is klein, maar deel van een ‘connected world’. We zitten in de periferie van grote rijken, maar middenin overlappende invloedssferen. Nederland bestaat nog niet, maar er zijn Friese ridders in Rome, en een Byzantijnse prinses brengt in de buurt van Groesbeek de troonopvolger van het Heilige Roomse Rijk ter wereld, Otto III. Hij was keizer toen het jaar 1000 aanbrak.

Het jaar 1000
Het jaar 1000 was, net als het jaar 2000, een belangrijke mijlpaal. In de periode kort voor 1000 heerste er in Europa een ondergangsstemming, waarbij velen verwachtten dat bij het bereiken van het millennium het einde der tijden zou aanbreken en het eeuwige rijk van Christus zou komen. Her en der deden mensen afstand van hun bezittingen in de vaste overtuiging dat zij vlak voor het Laatste Oordeel stonden. Na 1000 zien we, mogelijk als reactie op het uitblijven van het einde, de opkomst van ‘de eerste ketterij’ in onze streken.
De periode van de tiende en elfde eeuw is echter een groot zwart gat in de Nederlandse geschiedenis. De canon van de Nederlandse geschiedenis springt van Karel de Grote, die leefde rond 800, direct door naar circa 1100 met als volgend canonvenster de oudste tekst in het ‘Nederlands’ (“Hebban olla vogala”).
Ook de ambitieuze NTR-serie Het verhaal van Nederland sprong van Bonifatius en Dorestad rond 700 meteen over naar Floris V en Holland in de dertiende eeuw. Dat is jammer, want dit zijn belangrijke eeuwen in de ontwikkeling van Nederland. Er wordt voor het eerst op grote schaal land aangewonnen en bruikbaar gemaakt door grote ontginningen. Als gevolg daarvan zakt het land, zoals geoloog Peter Vos uitlegt. Rond 900 ligt heel het grondgebied van wat nu Nederland is nog boven NAP. Het landschap verandert juist in deze periode onherroepelijk. Door menselijk ingrijpen.

Raamwerk
Het gebied van het huidige Nederland wordt vanuit Utrecht en Luik bestuurd door bisschoppen met wereldlijke macht, wat nu moeilijk voorstelbaar is, en behoort tot het Duitse rijk, geregeerd door Ottoonse en Salische keizers. De ogen van de toenmalige bevolking zijn meer gericht op het oosten dan het westen – anders dan we gewend zijn. De politieke veranderingen van deze periode zijn duidelijk te zien in nieuwe (types) bebouwing. Zoals Aart Mekking het formuleerde in zijn Bouwen in Nederland 600-2000:
“Gedurende de tiende en elfde eeuw kan men in de Lage Landen voor het eerst spreken van een duidelijke staatkundige eenheid met een eigen identiteit. Het hertogdom Lotharingen vormde van 880 tot 1106 het politieke raamwerk waarbinnen de oudste gebouwen die Nederland nu nog bezit tot stand zijn gekomen.”
Voor de tiende en elfde eeuw is archeologie de belangrijkste bron. Maar een beeld van deze eeuwen ontbreekt in de archeologische musea van Nederland. Daarin krijgt traditioneel de Romeinse tijd veel aandacht, terwijl historische presentaties in lokale musea meestal met de twaalfde of dertiende eeuw beginnen, waar de geschiedenis en archeologie tastbaar worden. De periode daartussen, de ‘Vroege’ en ‘Hoge’ Middeleeuwen, zijn veel ongrijpbaarder en daarom wagen de meesten zich er niet aan.

Een inventarisatie bestond ook niet. Zoals historicus Marco Mostert schreef in het omineus In de marge van de beschaving getitelde deel over de periode 0 tot 1100 (!) van De geschiedenis van Nederland:
“Een andere geschiedenis van Nederland in het eerste millennium, waarbij de materiële resten als belangrijkste bron worden gezien, zou ook te schrijven zijn. Het wachten is op de archeoloog die zich daartoe geroepen voelt.”
en foto: Schatkamer Sint-Servaasbasiliek, Maastricht, SSS0948
Daarnaast zijn de tiende/elfde eeuw binnen de studie van de Middeleeuwen zelf een overgangsperiode; voor mensen die zich met de Vroege Middeleeuwen bezighouden, met grafvelden en goudschatten, is deze periode te laat. Voor mensen met interesse in de Late Middeleeuwen, in kastelen, steden, ambacht en handel, is dit nèt te vroeg. Dat geldt ook voor de kunstgeschiedenis: we zitten tussen het hoogtij van de Karolingische manuscripten en de Romaanse basilieken in. Ook in het geschiedenisonderwijs is het jaar 1000 de scheidslijn tussen twee tijdvakken.

Midden in de Middeleeuwen
Hoe noem je deze eeuwen, letterlijk midden in de Middeleeuwen, in een spagaat tussen de Vroege en de Late Middeleeuwen? De scheidslijn van het jaar 1000 is een spelbreker: vaak is er aandacht voor het ‘eerste millennium’, met wel de tiende maar niet de elfde eeuw. Ook is het jaar 1000 gehanteerd als grens waarna we over ‘historie’ spreken, omdat er geschreven bronnen zijn. Dat is een zinloze verdeling – er zijn natuurlijk geschreven bronnen uit de millennia daarvoor – maar deze is lang bepalend geweest en ook deze scheidt de tiende en elfde eeuw van elkaar.
In Duitsland heten deze eeuwen ‘Hohes Mittelalter’, maar de vertaling ‘Hoge Middeleeuwen’ blijft een Germanisme. Het Duitse ‘Hochmittelalter’ bevat de periode van midden elfde tot midden dertiende eeuw. Over de vertaling zegt Wikipedia:
“Met hoge middeleeuwen, centrale middeleeuwen of volle middeleeuwen wordt door historici gewoonlijk die periode in de middeleeuwen in Europa bedoeld die duurde van ca 1000 tot ca 1250. In de periode ervoor werd Europa geteisterd door invallen van Vikingen, Moren, Magyaren en roversbendes.”
Daar gaat de tiende eeuw…
Naar de regerende keizers van het Heilige Roomse rijk, het hoogste gezag, heet de periode van 919-1024 Ottoons en die van 1024 tot 1125 Salisch. Ze omvatten samen zeven keizers: Otto I (de Grote), II en III, Koenraad II, Hendrik III, IV en V. Het was een dynastie van Franken, net als de Karolingische ervoor, en deze keizers waren tegelijkertijd ook hertog van Saksen en Roomskoning. Vanaf 1073 zijn de keizers betrokken in de zogenaamde ‘investituurstrijd’ met de paus over wie het hoogste gezag was. Voor Otto I op de troon komt, begint de tiende eeuw in West-Europa nog met de laatste Karolingische koningen.
Architectuurhistorici beschouwen de elfde eeuw als het begin van de Romaanse periode, circa 1000-1150, en benoemen de periode daarvoor als ‘pre-Romaans’. Historici benoemen, in internationale context, de tiende eeuw als een ‘ijzeren eeuw’, een moeilijke periode waarin veel onrust en onzekerheid is. Zeker tot 960 zien zij weinig gebeuren. Nederlandse geschiedschrijvers hebben het wel over “de droge elfde eeuw”, maar vaker refereren ze aan “de tijd van de grote ontginningen”.
Boek: Het jaar 1000 Nederland in het midden van de Middeleeuwen