In het boek Israël verdeeld beschrijft Jona Lendering de wereld van het oude Jodendom, waarbij de periode 180 voor Christus tot 70 na Christus centraal staat. Deze twee eeuwen vormen samen het gedeelde verleden van zowel de hedendaagse Jood als Christen.
In negen hoofdstukken maakt Lendering duidelijk waarom beide religies uiteindelijk hun eigen weg zijn gegaan. Het boek eindigt met de vernietiging van de tempel in Jeruzalem in het jaar 70 na Christus om vervolgens nog wel een korte vooruitblik te geven op de jaren die erop volgden.
Bronnenprobleem
In zijn analyse is Jona Lendering afhankelijk van de bronnen die zijn overgeleverd, wat direct een problematisch punt is. Er zijn namelijk weinig geschreven bronnen waarop we de oud-Joodse samenleving zouden kunnen reconstrueren. Dit in combinatie met een gebrek aan bronnen over de religieuze opvattingen van de Joden zelf, maakt het moeilijk om een beeld te vormen van de vroeg-Joodse maatschappij.
Welke bronnen hebben we dan wel? Naast verscheidende Oud- en Nieuwtestamentische teksten en de Dode Zeerollen zijn er de geschriften van de Joodse historicus Josephus (37- ca. 100 n. Chr.) overgeleverd. Deze Josephus had echter een eigen politieke agenda, waardoor zijn informatie niet altijd en overal even betrouwbaar genoemd kan worden. Lendering erkent dit probleem, maar ziet hierin ook de charme van de Oudheidkunde. Dit zijn de bronnen waarmee we het moeten doen en waaruit door middel van inventieve methodes essentiële informatie uit kan worden gehaald.
Verdeeldheid
In zijn verrassend goed leesbare beschrijving van de oud Joodse maatschappij, laat Lendering duidelijk naar voren komen hoe en wanneer er scheuren ontstonden in het Joodse gedachtegoed. Er werd verschillend over bepaalde vraagstukken gedacht, waardoor een grote pluriformiteit ontstond in het Joodse landschap. De belangrijkste discussiepunten waren gestoeld op kwesties rondom de ‘halacha’: de juiste wijze van leven die in overeenstemming moest zijn met de Wet van Mozes. Kwamen groepen tot een halachisch geschil, dan kon dit uiteindelijk zo hoog oplopen dat er uiteindelijk een nieuwe Joodse stroming ontstond.
De historicus Josephus onderscheidt in deze grote variëteit vier stromingen, die hij filosofieën noemt: de Farizeeën, de Sadduceeën, de Essenen en een zogenoemde ‘vierde filosofie’. De eerste drie bezag Josephus als de enige respectabele Joodse stromingen. De vierde filosofie daarentegen benoemt Josephus als oorzaak van de ondergang van de tempel in 70 na Christus. Deze groep geradicaliseerde Farizeeërs zou geweigerd hebben belasting te betalen na de annexatie door de Romeinen in 6 na Christus.
Door een bepaald systeem aan te brengen in de grote pluriformiteit van de oud Joodse wereld, probeert Josephus orde in de chaos te scheppen. Hij creëert echter een te simplistisch beeld dat ver van de waarheid lijkt af te liggen. De afkeer van de Romeinen werd waarschijnlijk breder gedragen dan in Josephus werk naar voren komt. Het is daarom ook verkeerd om de schuld van de verwoesting louter bij de vierde filosofie te zoeken.
Ondanks de halachische verschillen tussen de verscheidende stromingen, maakte het feit dat men probeerde te leven naar de gebruiken van de Wet de leden van de stromingen tot Jood. Hierdoor was het verschil tussen een Jood en niet-Jood makkelijk te maken. Naast de Wet waren ook de sabbat, het geloven in één God, offeren in de Tempel en het geloof een uitverkoren volk te zijn zaken die zorgden voor enige eenheid in het oude Jodendom. Over de exacte aard van al deze zaken bestond geen consensus, echter waren het toch factoren van belang die de Joden verbonden waardoor er een ‘wij’ versus ‘zij’-gevoel gecreëerd kon worden. Met andere woorden: het definieerde wie een Jood was en wie niet.
Jezus en het vroege Christendom
Er lijken veel Joden geloofd te hebben dat er ooit opnieuw een ‘gouden tijdperk’ zou aanbreken zoals ten tijde van de aartsvaders of koning David. Een geloof in een bepaalde Eindtijd. Dit apocalyptisch gedachtegoed is een belangrijk gegeven om te begrijpen hoe en in welke sfeer het Christendom ontstond en waarom het in 70 na Christus zo uit de hand kon lopen.
Ook de historische Jezus geloofde in het Eind der Tijden en wordt daarom door Lendering beschreven als een op de praktijk gericht persoon, in plaats van een bepaalde systematisch denker. Hij zou de mensen praktische aanwijzingen hebben gegeven hoe te leven tot aan het Laatste Oordeel. Het feit dat de eindtijdsverwachting niet uitkwam, zorgde voor problemen na Jezus’ overlijden. Zijn volgelingen zochten een manier om hiermee om te gaan. In eerste instantie waren ze ervan overtuigd dat Jezus zou terugkeren op aarde om het begin van een zogenaamd ‘nieuwe’ wereld aan te kondigen. Toen ook dit niet uitkwam, zocht men de oplossing in een andere hoek. Jezus had het einde van de ‘oude’ wereld toch goed voorspeld: de verwoesting van Jeruzalem had deze profetie toch doen uitkomen. Het Koninkrijk op aarde was gekomen in de vorm van een nieuwe Kerk waarin de persoon Jezus centraal stond en niet perse zijn halachische opvattingen.
Juist doordat in deze nieuwe Kerk de persoon Jezus centraal stond, is er vrij weinig informatie over Jezus daadwerkelijke halachische opvattingen overgeleverd. Voor zijn vroegste volgelingen waren dat slechts details. Uit wat er uit het klein aantal bronnen kan worden opgemaakt blijkt echter dat Jezus met zijn ideeën niet brak met het gedachtegoed van het Jodendom. Het was er een variatie op, die voor de Galilese plattelandsbevolking een uitkomst bood om in de steeds Romeinsere wereld Joods te kunnen blijven.
Twee wereldreligies
Wat zorgde dan wel voor een scheiding? De verwoesting van de tempel in 70 na Christus speelde volgende Lendering een cruciale rol. Door het verdwijnen van de tempel ging het belangrijkste verbindende element verloren. De oude gebruiken en gedachtegoed waren nu een onsamenhangend geheel geworden, waardoor het logisch werd dat er verschillende variaties zouden ontstaan. Twee daarvan zijn uitgegroeid tot wereldreligies: het rabbijnse Jodendom en het Christendom. Dit betekent niet dat er toentertijd geen andere stromingen bestonden, maar het zijn wel de groeperingen die de tand des tijds doorstonden. Hoewel men zich wel moet bedenken dat het Jodendom en Christendom van nu niet te vergelijken zijn met het geloof van toen.
De verwoesting van de tempel werd gezien als het gevolg van tolerantie voor zogenaamd ‘foutief’ gedachtegoed. Er moest bepaald worden welke geschriften wel, maar vooral welke geschriften niet geïnspireerd waren. Dit was het moment waarop men zich begon af te vragen welke literatuur tot de canon mocht behoren. Juist deze canonisatie verscherpte de tegenstellingen tussen beide stromingen en zorgde ervoor dat de twee zich door de jaren heen gingen ontwikkelen als aparte religies.
Jona Lendering geeft een uiterst leesbare beschrijving van de oud Joodse wereld. Ondanks het feit dat het om zeer complexe en soms zware materie gaat, weet hij de lezer er goed in mee te nemen. Door heldere formuleringen en herhalingen waar nodig, blijft het boek boeiend, ook voor de geïnteresseerde leek.