In de vijfendertig jaar dat Wybrand Hendriks opzichter (een soort gastheer en conservator) was van het Kunstkabinet (1785-1820), legde hij de basis van de huidige tekeningencollectie van Teylers Museum. De voorwaarden waren daar dan ook wel naar. Hendriks had een goed oog voor kwaliteit en de Directeuren (bestuursleden) gaven hem een ruim budget.
Hendriks’ eerste aankoop, in 1790, was de prachtige Christina van Zweden en Odescalchi-collectie van 1700 tekeningen voor 10.000 gulden. Behalve Italiaanse tekeningen van onder anderen Michelangelo en Rafaël zat daar ook de zogenoemde Romeinse portfolio van Hendrick Goltzius bij, met ruim veertig tekeningen van klassieke beeldhouwwerken in Rome, en het portret van Giambologna.
Maar de meeste oud-Hollandse tekeningen kocht Hendriks op kunstveilingen in Amsterdam. Daarvan werden er elk jaar een paar gehouden. Hij sloeg zijn slag tijdens veilingen van bekende collecties, bijvoorbeeld van Valckenier-Hooft (1786), Witsen (1790), Ploos van Amstel (1800), Gildemeester (1800), Kops (1808) en Eyl Sluyter (1814).
Hendriks mocht van de Directeuren regelmatig meer dan 1000 gulden bieden. Af en toe bood hij dan ook iedereen uit. Bij de twee eerstgenoemde veilingen waren de duurste bladen voor hem: Stilleven met vruchten en bloemen van Jan van Huysum en Boereninterieur van Adriaen van Ostade. Voor deze verzorgde, heel precies uitgewerkte aquarellen betaalde hij respectievelijk 740 en 1350 gulden. Ook gaf hij voor italianiserende landschappen van Nicolaes Berchem honderden guldens uit.
Op de veiling van de collectie Valckenier-Hooft verwierf hij Rembrandts Christus en zijn discipelen. Men had toen niet veel waardering voor Rembrandts losse tekenstijl. Hij kon het voor 60 gulden krijgen. Het is karakteristiek voor Hendriks om juist op dit uitstekende, gesigneerde en relatief ver uitgewerkte blad te bieden.
Directeuren hadden het volste vertrouwen in Hendriks’ aankopen. Alleen bij hoge uitzondering stuurden ze het aankoopbeleid, zo blijkt uit de notulen van hun vergaderingen. Ze vroegen Hendriks bijvoorbeeld om bij de veiling van de collectie Kops in 1808 “aan te kopen het Pan Poeticon Batavum, des noods voor 500 gulden”. Deze verzameling van portretten van Nederlandse dichters verwierf Hendriks uiteindelijk al voor 200 gulden. Waarom Directeuren deze collectie wilden, wordt niet vermeld. Misschien vond men deze documentatie geschikt voor het Tweede Genootschap, waar Dichtkunde een van de vijf vakgebieden was.