Dark
Light

Celibaat – een korte geschiedenis

Verplicht ongehuwd blijven van geestelijken…
4 minuten leestijd
Zicht op de Sint-Pieter in Rome
Zicht op de Sint-Pieter in Rome (CC0 - SteenJepsen - Pixabay)

Het celibaat is een verplichting tot seksuele onthouding en ongehuwd blijven voor geestelijken in de Rooms-Katholieke Kerk. Wanneer is het celibaat eigenlijk ingevoerd en hoe heeft het celibaatsideaal zich in de loop der eeuwen ontwikkeld?

Celibaat: geen sacrament

Romeins beeld van een Vestaalse maagd
Romeins beeld van een Vestaalse maagd
Het celibaat maakt onder de noemer ‘priesterwijding’ onderdeel uit van de zeven sacramenten – sacramenten zijn rituelen, gebruiken of gewoonten die gelden als ‘essentiële geloofswaarheden’ – van de Rooms-Katholieke Kerk. Deze zeven sacramenten zijn: doop, vormsel, eucharistie, biecht, laatste oliesel, huwelijk en priesterschap.

Maar het celibaat zelf is geen sacrament, maar een pauselijke regel. De gedachte achter het celibaat was dat de geestelijkheid zich niet op het aardse en lichamelijke (seks) moest richten, maar op het hemelse, geestelijke niveau: God en het hogere.

Overigens is het celibaat niet een typische levensregel van het katholieke christendom. Ook in andere religies en samenlevingen kwam en komt dit ideaal voor. De oudst bekende voorbeelden zijn de eunuchen, gecastreerde mannen die rond 2100 v.Chr. in Sumerië leefden. En uit het Romeinse Rijk kenden we de Vestaalse Maagden, die celibatair moesten leven. Ook in het boeddhisme kwam en komt de celibataire leefwijze veel voor onder monniken.

Voorgeschiedenis van het celibaat (ca.50-1075)

De pauselijke uitspraak over het celibaat had een eeuwenlange aanloop. Petrus, een discipel van Jezus van Nazareth, wordt vaak beschouwd als de eerste paus. Hij was ‘gewoon’ getrouwd. En in de Bijbel, in het Nieuwe Testament (1 Korinthiërs 7:9), schreef de apostel Paulus (ca. 3-64/67), die overigens zelf ongetrouwd bleef:

“Het is beter te trouwen dan van begeerte te branden.”

Bladzijde van een handschrift van de Confessiones van Augustinus
Bladzijde van een handschrift van de Confessiones van Augustinus
Op het Concilie van Elvira (306) werden hogere geestelijken, zoals de paus, dekens en bisschoppen, verplicht tot onthouding, maar niet tot celibaat. Al op het Concilie van Nicea (325), bijeengeroepen door keizer Constantijn de Grote (ca.280-337), had het onderwerp celibaat’ op de kerkelijke agenda gestaan, met als doel om deze in te voeren voor bisschoppen en priesters. Maar ook hier werd geen officiële regel ingesteld. Het celibaat werd overgelaten aan ieders goeddunken.

De bisschop Augustinus van Hippo (354-430) schreef in zijn werk Confessiones (Bekentenissen) al over seks, dat hij als ‘vuil’ betitelde en zondig noemde. Deze gedachte ontleende Augustinus overigens niet uit de Bijbel, maar was afkomstig uit het neoplatonisme, de opleving van het gedachtegoed van de Griekse filosoof Plato vanaf de derde eeuw. In zijn denken was een kuis en ascetisch leven een belangrijk ideaal. Het lichamelijke was slecht en verwerpelijk, het geestelijke het hoogste goed.

Instelling door paus Gregorius VII in 1075, een wet vanaf 1123

Op de rooms-katholieke synode in Mainz in 1075 maakte paus Gregorius VII (1021-1085) bekend dat hij het celibaat instelde voor priesters én ook voor lagere geestelijken als diakenen. Zij mochten niet huwen en moesten zich dus ook onthouden van seksuele handelingen. Was een priester al getrouwd volgens de kerkregels, dan gold een uitzondering. Geestelijken die het celibaat toch overtraden (dit wordt nicolaïsme genoemd), zagen een zware straf tegemoet.

Toen aartsbisschop Siegfried deze boodschap in 1075 namens de paus afkondigde op de synode in Mainz, ontstond er een hoop tumult en werd hij uit zijn stoel gesleept door kwade geestelijken. Het celibaat was nu wel als disciplinaire regel ingevoerd, maar het werd pas echt opgelegd tijdens het Eerste Lateraanse Concilie in 1123, tevens voor gewone priesters. In dat jaar werd het celibaat een kerkelijke wet voor alle katholieke geestelijken. Sinds die tijd is het katholieke standpunt door de Rooms-Katholieke Kerk niet meer ingrijpend gewijzigd. Het Tweede Lateraanse Concilie (1139) bevestigde de verplichting van het celibaat nogmaals.

Maarten Luther
Maarten Luther
Mede onder invloed van de Renaissance, die tot een hernieuwde aandacht voor de individuele mens en het lichaam leidde, ontstond er scherpe kritiek op het celibaat. Met name vanuit het protestantisme en humanisme. Zo waren onder meer Desiderius Erasmus (1466-1536) en Maarten Luther (1483-1546) er fel tegen gekant, maar ook de katholieke keizer Karel V (1500-1558) moest niets van het celibaat hebben.

Het Concilie van Trente (1545-1563) onderstreepte daarom het belang van het celibaat nog eens, vooral om het contrast met de protestantse predikanten te maken, die niet aan het celibaat deden.

Het celibaat is sindsdien blijven bestaan in de Rooms-Katholieke Kerk. In de twintigste eeuw zijn er slechts minimale veranderingen in het ‘celibaatsbeleid’ van de Rooms-Katholieke Kerk doorgevoerd. Zo stond Pius XII (1876-1958) de katholieke priesterwijding toe van gehuwde protestantse predikanten of gehuwde anglicaanse priesters.

Het Tweede Vaticaans Concilie gaf in 1965 ruimte aan gehuwde mannen om tot diaken gewijd te worden. En, waren ze weduwnaar, dan konden diakenen ook na hun huwelijk nog gewijd worden. Maar de Rooms-Katholieke Kerk wilde het celibaat niet afschaffen. Dat bleek uit een encycliek – een pauselijke brief aan de bisschoppen en gelovigen -van paus Paulus VI (1897-1978) uit 1967: de Sacerdotales Caelibatus.

Gevolgen en impact celibaat: effectief?

Paus Gregorius I
Paus Gregorius I
Het ideaal van het celibaat inspireerde en stimuleerde rooms-katholieke geestelijken tot kluizenaarschap en heeft ook de stichting en groei van kloosters in de middeleeuwen een stevige impuls gegeven.

De instelling van het celibaat was overigens weinig effectief. Van de twaalfde eeuw tot het Concilie van Trente, halverwege de zestiende eeuw, hadden veel bisschoppen en pausen vrijelijk relaties met vrouwen. Dit leidde regelmatig tot buitenechtelijke kinderen. Deze praktijk was al gangbaar sinds de vroege Middeleeuwen. Tal van pausen uit de vijfde en zesde eeuw waren erkende kinderen van geestelijken, zowel van bisschoppen en pausen. Onder hen bevonden zich paus Damasus I (304-384), Felix III (ca.465-530), Silverius (ca.470-537) en Gregorius de Grote (ca.540-604).

Bronnen â–¼

*http://www.newworldencyclopedia.org/entry/Celibacy
*https://www.britannica.com/topic/celibacy
*https://www.lucepedia.nl/dossieritem/celibaat/celibaat
*https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/26822/het-celibaat-van-de-katholieke-kerk.html
*http://www.newworldencyclopedia.org/entry/Eunuch
*D. de Boer, J. van Herwaarden en J. Scheurkogel, Middeleeuwen, 2e druk, Groningen 1995, p.27, 271-272.

×