Wie tegenwoordig de grens tussen de Middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd nog resoluut legt bij de val van Constantinopel in 1453, de ontdekking van Amerika door Columbus in 1492 of zelfs preciezer op 31 oktober 1517 wanneer Luther zijn stellingen op de deur van de kerk in Wittenberg spijkert, gaat voorbij aan het feit dat historische perioden zich doorgaans niet laten scheiden door één enkele gebeurtenis. De werkelijke grens tussen de Middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd is een stuk minder scherp. Karakteristieke elementen van een samenleving maken niet opeens plaats voor nieuwe, maar verdwijnen slechts geleidelijk, zodat oude en nieuwe vormen naast elkaar bestaan en zelfs met elkaar verweven zijn.
Exemplarisch is natuurlijk het beroemde werk Herfsttij der Middeleeuwen van Johan Huizinga, waarin de veertiende en vijftiende eeuw niet gezien worden als de aankondiging der Renaissance, maar als het einde der Middeleeuwen:
‘De middeleeuwsche beschaving in haar laatste levensgetij, als een boom met overrijpe vruchten, algeheel ontplooid en ontwikkeld’.1
Een goed voorbeeld van geleidelijke verandering is te vinden in de historiografie, die in de Renaissance onder invloed komt te staan van kritische humanistische intellectuelen. De ontdekking en bestudering van klassieke teksten van onder andere Caesar, Plinius en Tacitus, in combinatie met archeologische studie, stelt hen in staat om het leven van vroeger te reconstrueren op een meer empirische basis. Dit alles in tegenstelling tot de middeleeuwse geschiedschrijvers die leunen op oude mythen waarin de meest wonderbaarlijke situaties zich voordoen. Een bekend voorbeeld is de in de Middeleeuwen wijdverspreide Trojaanse Mythe, die de stichting van Rome beschrijft door de nakomelingen (Romulus en Remus) van Aeneas (zoon van de Trojaanse koning Priamus), zoals beschreven in de Aeneis van Vergilius. Bij Vergilius worden ook diverse andere Trojanen genoemd die op verschillende plaatsen in het Mediterrane gebieden steden hebben gesticht.
Sinds de Vroege Middeleeuwen proberen geschiedschrijvers, ook in onze (Hollandse) streken, deze figuren via de lijn van de Merovingische koningen te koppelen aan de adellijke geslachten in de eigen tijd, om zo het gezag van deze eigentijdse machthebbers te legitimeren. Wie nu denkt dat de mythen in de humanistisch geïnspireerde geschiedschrijving tot het verleden behoren komt echter bedrogen uit. Ondanks dat men nu kritischer met het materiaal omgaat is het mythische element niet verdwenen. Sterker nog: de empirische aanpak levert zelfs argumenten die nieuwe mythen moeten ondersteunen. Het groeiende ‘natiebesef’ in de Vroegmoderne Tijd bevordert de roep om een gemeenschappelijk verhaal en dus deinst men er niet voor terug om nieuwe mythen te creëren. Identificatie is daarbij heel belangrijk. Het verleden van verre voorouders wordt zo gebruikt als een model waaraan de burgers in de eigen tijd zich kunnen spiegelen.2
Een zeer bekende mythe, zo niet dé bekendste, in de vaderlandse geschiedenis is die van de Bataven. Deze mythe ziet omstreeks 1500 het levenslicht. In kringen van humanistische geleerden ontstaat de overtuiging dat de Bataven de oudste inwoners van onze streken zijn. Vooral Tacitus laat zich volgens hen over dit Germaanse volk gunstig uit en spreekt met name over hun dapperheid. Noord-Nederlandse humanisten verwijzen maar al te graag naar Tacitus om het roemrijke verleden van hun gewesten ten toon te kunnen spreiden. Ten tijde van de Republiek groeit het ‘Batavenverhaal’ uit tot dé nationale mythe en wordt de opstand van de Bataven tegen de Romeinen onder leiding van Julius Civilis in het jaar 69 het symbool van het eigentijdse verzet van de Opstand tegen de Spanjaarden.3
Verwijzingen naar de Bataven vinden overal ter wereld hun weg. Zo krijgt bijvoorbeeld het hoofdkwartier van de VOC in Azië de naam Batavia en zal deze naam houden totdat deze in 1942 verandert in Jakarta. Verschillende plaatsen in de Verenigde Staten heten tot op de dag van vandaag Batavia en in Suriname is in de negentiende eeuw een katoenplantage met dezelfde naam. Nederland heet van 1795 tot 1801 zelfs de Bataafse Republiek.
Net zoals men niet kan stellen dat een tijdvak begint bij een bepaalde gebeurtenis, zo kan men vaak ook niet zeggen dat een mythe er opeens is. Meestal hebben mythen een lange ontstaansgeschiedenis en ontwikkelen er zich in de loop der tijd diverse varianten van één en dezelfde mythe. Hoe anders echter is het in het geval van de Bataafse mythe die begin zestiende eeuw zo’n beetje wordt uitgevonden door de Hollandse kanunnik en geschiedschrijver Cornelius Aurelius (ca. 1460-1531). Deze humanist is niet de enige die zich rond die tijd bezighoudt met het Bataafse verleden, maar wel de eerste die in zijn twee Latijnse geschriften (Defensorium gloriae Batavinae en Elucidarium scopulosarum questionum super Batavina regione et differentia) en met name ook in een aantal hoofdstukken van zijn in de volkstaal geschreven geschiedkundige werk de Divisiekroniek een samenhangende voorstelling geeft van de Bataafse geschiedenis en hier mythische proporties aan geeft.4
De kern van de mythe berust op de bewering dat de streek waar de historische Bataven hebben gewoond overeenkomt met het Holland waar Aurelius woont en waarmee hij zich zo verbonden voelt. Tegenwoordig plaatsen archeologen het kerngebied van de Bataven in de Gelderse Betuwe. Het zijn echter al tijdgenoten van Aurelius, waarvan de Gelderse Cornelius geldenhouwer (1482-1542) de bekendste vertegenwoordiger is, die tegen de ‘Hollandse versie’ ingaan en pleiten voor een, in onze ogen, modern standpunt. Pas in de achttiende eeuw zou het standpunt van Aurelius definitief verlaten worden.5
Het is dus algemeen aanvaard dat de Bataafse mythe waarin het Hollandse volk door de geschiedenis heen verbonden is met de historische Bataven een uitvinding is van Cornelius Aurelius. Overigens is er nog wel discussie over de vraag wie er als eerste de term Bataven heeft gekoppeld aan de Hollanders. Hierbij is de hamvraag of het Aurelius zelf is geweest of Desiderius Erasmus (1466/1469-1536), die een goede vriend was van eerstgenoemde, en wie nu wie heeft beïnvloed.6 Deze discussie wil ik verder buiten beschouwing laten en, uitgaande van het feit dat Aurelius algemeen gezien wordt als de ‘geestelijk vader’ van de mythe, de aandacht richten op de vraag hoe Aurelius deze mythe nu heeft geconstrueerd. Hij gebruikt hiervoor zowel schriftelijke als archeologische bronnen om uiteindelijk tot een wonderbaarlijk verhaal te komen. Het is uitermate interessant om te kijken hoe deze humanist met zijn bronnen omgaat, op welke manier hij selecteert, vertaalt en verbanden legt om zijn doel, het verstevigen van de Hollandse identiteit, te bereiken.
Directe voorouders
In het betoog van Aurelius staan drie elementen centraal. Ten eerste verdedigt hij de stelling dat de historische Bataven en de streek die nu de Betuwe wordt genoemd etymologisch niets met elkaar te maken hebben. Ten tweede zegt hij dat het eiland van de Bataven pas begint bij slot Loevestein, daar waar de Waal in de Maas uitmondt. Deze twee stellingen samen vormen de basis voor de derde stelling van Aurelius dat de Bataven, de dappere en trouwe Romeinse bondgenoten, de directe voorouders zijn van de Hollanders. De argumenten die Aurelius gebruikt zijn zowel literair, historisch-geografisch als archeologisch van aard. Voor wat betreft de literaire argumenten doet hij een beroep op de klassieke literatuur en dan met name op Caesar (De Bello Gallico), Plinius (Naturalis Historia 4) en Tacitus (Historiae 4). De historisch-geografische argumentatie berust op zijn kennis van de geografie en op basis van eigen waarnemingen. De archeologische bewijsvoering leunt op de bestudering van enkele archeologische vondsten die na 1500 zijn gedaan in Holland.7
Batuwa
Aurelius begint zijn pleidooi met te weerleggen dat de naam Batavia geen verwantschap heeft met Batuwa of Betuwe. Er zijn volgens hem veel meer streeknamen die men wel historisch dan wel geografisch zou willen verbinden terwijl hiervoor toch echt iedere grondslag ontbreekt. Hij geeft als voorbeeld van gelijkende namen Bethica en Bethasia, doch de eerste is een streek in Spanje en de tweede is de omgeving van Luik. Vervolgens blijkt Aurelius het echter geen probleem te vinden om feitelijke en fictieve elementen met elkaar te vermengen wanneer het gaat om zijn eigen versie van de herkomst van het woord Batuwa. Zo komt hij met het fantasierijke verhaal dat de naam Batuwa niet uit de klassieke tijd stamt, maar ontstaat doordat rond 380 na Chr. een aantal Aquitaanse edelen zich in de bewuste streek vestigt en deze ‘Betere’ noemen omdat het landschap zo goed begaanbaar is. De term is volgens Aurelius in ieder geval alles behalve klassiek. Zonder blikken of blozen weet hij de naam Batavia wél een klassieke herkomst te geven en gelijk te koppelen aan Holland want volgens hem noemen de Romeinen Holland Batavia omdat dit woord betekent dat de streek zo diep en laag gelegen is. En daaruit blijkt de verwantschap met het huidige Holland, volgens Aurelius, want diep en laag komt overeen met het ‘hol’ in Holland. Hiermee verwerpt hij de toen al gebruikelijke (en ook nu nog overeind staande) uitleg dat Holland afkomstig is van ‘Holtland’ (=Houtland).8
Caesar
De tweede stelling van Aurelius over het Bataafse eiland draait in hoofdzaak om een tot op heden dubieuze passage uit De Bello Gallico9 van Caesar waaruit volgens hem af te leiden valt dat het eiland begint bij Gorcum, daar waar de Waal overgaat in de Maas. Dit is volgens Aurelius ook te lezen in een zeer oud handschrift in het klooster Chateau-Laudon. Tegenwoordig, zo redeneert hij, lezen wij door een foutieve tekstomzetting dat het eiland van de Bataven dat gebied omvat tot aan waar de Maas en de Waal samenkomen. Aurelius komt tot de conclusie, die overigens onderstreept wordt door moderne critici, dat Caesar in zijn teksten niet altijd Caesar is. In de loop der tijd zijn de vele commentaren die er in de kantlijn zijn bijgeschreven door onwetendheid of onzorgvuldigheid opgenomen in de tekst van Caesar en is het dus niet meer te achterhalen wanneer Caesar spreekt of een commentator. Dit is ook de enige verklaring die er voor Aurelius mogelijk is want hij kan natuurlijk niet een autoriteit als Caesar afvallen. Hier lijkt Aurelius een sterke troef in handen te hebben, of in ieder geval zou hem het voordeel van de twijfel gegeven kunnen worden, ware het niet dat hij het verderop verprutst. Caesar heeft de lengte van het Bataafse eiland geschat op 80.000 ‘passus’ oftewel 80 Romeinse mijl, hetgeen omgerekend ongeveer 120 kilometer is. Aurelius, die het Bataafse eiland situeert in zijn Holland schat de afstand tussen Gorcum en de zee op ongeveer 60 kilometer, hetgeen volgens hem aardig overeenkomt met de 80.000 ‘passen’(!) van Caesar. Aurelius vertaalt hier dus de term verkeerd. Voor alle zekerheid lijkt hij een ontsnappingsroute in te bouwen, om zo de critici de wind uit de zeilen te nemen, want hij voegt toe dat het ook zo zou kunnen zijn dat er nu minder land is dan door Caesar berekend aangezien de zee voortdurend ‘aan het land vreet’.10
De etymologische en geografische beschouwingen van Aurelius zijn voor hemzelf voldoende om tot de conclusie te komen dat het oude ‘Insula Batavorum’ gesitueerd moet worden in Zuid-Holland. Hij ziet zijn stelling bevestigd in een aantal archeologische vondsten die gedaan worden in zijn tijd, met name de stenen met inscripties die ontdekt zijn in 1502 bij de ruïnes van een Romeins grensfort ten zuiden van Leiden, bij Roomburg. Doorslaggevend bewijs is voor Aurelius een inscriptie die als volgt luidt: ‘Gens Batavorum amici et fratres Romani imperii’. Aangezien deze inscriptie tegenwoordig algemeen als een vervalsing wordt gezien moet dit betekenen dat de Hollanders al in deze tijd aan het vervalsen zijn geslagen. Het is zelfs niet onmogelijk dat Aurelius de bedenker van deze inscriptie is geweest.11
Een glorieus verleden
De relatie tussen de historische Bataven en de Hollanders aantonen is voor Aurelius maar de helft van het verhaal. Wanneer hij de Bataven eenmaal stevig heeft verankerd in de wortels van de Hollandse geschiedenis is het zaak om aan iedereen duidelijk te maken hoe glorieus dat Bataafse verleden wel niet is geweest. Dit is tenslotte het doel van Aurelius. Hij is de eerste Hollandse historicus die blijk geeft van een emotionele band met Holland door héél Holland zijn vaderland te noemen.12
Het zogenaamde glorieuze verleden van de Bataven geeft Aurelius vorm door bepaalde aspecten die over de Bataven bekend zijn te benadrukken en uit te vergroten en andere minder positieve dingen te verzwijgen. Zo deinst Aurelius er zelfs niet voor terug om de Hollanders een stamvader te geven, Bato genaamd. Een (authentieke) inscriptie, die Aurelius leest, spreekt van een zekere Caecilius Bato die de leiding heeft over een hersteloperatie waarbij een vervallen wapenmagazijn moet worden hersteld. Deze operatie gebeurt in opdracht van de Romeinse keizers Severus en Antoninus in 196 na Chr. en Bato is hier de voorman van de Bataven. Aurelius trekt hier de conclusie uit dat dit ten eerste een prachtig voorbeeld is van de uiterst goede relatie tussen de Romeinse keizers en de Bataven en ten tweede dat het Bato is geweest die zijn naam heeft gegeven aan zijn stam de Bataven. Hiermee is hij de stamvader geworden van de Bataven en dus ook de Hollanders. Dat Aurelius elders Batavia etymologisch anders uitlegt (zoals hierboven beschreven – een klassieke term die doelt op het laaggelegen landschap) lijkt voor hem geen probleem te zijn om nu deze uitleg te geven.13
In meer algemene zin kan gezegd worden dat Aurelius zijn tijdgenoten wil laten kennismaken met de militaire deugden van de Bataven. Uit de relevante delen uit de Germania en Historiae van Tacitus haalt hij op selectieve wijze passages aan waaruit moet blijken hoe geweldig ze zijn. Zo valt bijvoorbeeld in de Germania te lezen dat de Bataven de dapperste zijn van alle stammen en dat ze bij de Romeinen een bijzondere plaats innemen.14 In de Historiae staan echter genoeg dingen over de Bataven die minder positief zijn maar die worden door Aurelius overgeslagen. Zo spreekt Tacitus ten tijde van de opstand in 69 na chr. bijvoorbeeld over Bataven die overlopen naar Romeinse zijde en meer in zijn algemeenheid over de Germanen als lieden die dol zijn op oorlog, last hebben van onbezonnen woede en niets weten van krijgskunst en krijgstechniek.15
Het doel van Aurelius is ook niet om Tacitus zorgvuldig weer te geven. Hij constateert dat in zijn tijd er van militaire deugd geen sprake meer is. De Staten van Holland zijn onmachtig om de voortdurende Gelderse invallen, die sinds 1506 Holland bedreigen, het hoofd te kunnen bieden. Vanuit deze constatering voegt Aurelius weer een element aan zijn mythe toe, door uit de klassieke bronnen over te nemen wat hij nodig heeft.
De wijze waarop geschiedschrijvers hun werk doen verandert vanaf de Renaissance. Humanisten gaan een meer empirische methode hanteren waarbij ontdekte originele teksten uit de oudheid grondig bestudeerd worden in plaats van te vertrouwen op de reeds vele eeuwen overgeschreven middeleeuwse teksten, die oorspronkelijk – vaak via vertalingen uit de Arabische wereld – wel gebaseerd zijn op oude klassieke teksten maar inmiddels ver verwijderd zijn van de originelen. Daarnaast worden er ook veel nieuwe of verloren gewaande teksten ontdekt en gebruikt en ook de archeologische belangstelling voor de oudheid wordt in het onderzoek van de humanisten betrokken.
Aurelius past in dit plaatje en hij maakt dan ook gretig gebruik van literaire, historisch-geografische en archeologische bronnen. Maar Aurelius is ook een man met een missie. Zijn wens om de eigen Hollandse identiteit te versterken heeft grote invloed op zijn werkwijze. Zo kritisch als hij het ene moment naar een tekst kan kijken, zo kritiekloos kan hij op een ander moment zijn wanneer hem dit beter uitkomt. Hij leeft in een tijd die geldt als een overgangsperiode – geen overgangsmoment – waarin de geschiedschrijving aan het veranderen is. In de Middeleeuwen lopen heden en verleden in zekere zin door elkaar. Rome bestaat uit ruïnes maar het Romeinse Rijk leeft voort. De humanisten van de Renaissance zien het anders. De klassieke oudheid is ten onder gegaan, maar kan wel weer tot leven gebracht worden. Voor de geschiedschrijving betekent dit dat de oudheid an sich bestudeerd gaat worden, als een periode die voorbij is maar toch ook zoveel mooie herinneringen oproept. Cornelius Aurelius heeft oprechte interesse in de geschiedenis, maar (politieke) ontwikkelingen in zijn eigen tijd en een meer dan eeuwenoude traditie van een mythologiserende geschiedschrijving zorgen ervoor dat de aanwezige historische en archeologische bronnen gebruikt (en misbruikt) worden om de Bataafse mythe te creëren.
Bekijk ook: Julius Civilis en de Bataafse Opstand (70 na Chr.)
1 – Johan Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen, in: Johan Huizinga,Verzamelde werken.Deel 3(ed.L. Brummel).H.D. Tjeenk Willink& Zoon (Haarlem 1949), 3
2 – E.O.G. Haitsma Mulier, `De Bataafse mythe opnieuw bekeken’, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 111 (1996) 347; K. Tilmans, Aurelius en de Divisiekroniek van 1517. Historiografie en humanisme in Holland in de tijd van Erasmus (Hilversum 1988) 122-127. Paragraaf III.1 ‘Op zoek naar een eigen identiteit’.
3 – I.P. Bejczy, `Drie humanisten en een mythe. De betekenis van Erasmus, Aurelius en Geldenhouwer voor de Bataafse kwestie’, Tijdschrift voor Geschiedenis 109 (1996), 467.
4 – De Divisiekroniek verschijnt in 1517. Tilmans dateert het Defensorium en het Elucidarium op 1509/1510, Bejczy op minstens 1515. Voor deze kwestie zie Bejczy, Drie humanisten, 469-473.
5 – H.C. Teitler, ‘Tacitus, Bataven en Romeinen’, in: Nederland in de wereld: opstellen bij honderd jaar Rijks Geschiedkundige Publicatiën (Amsterdam 2002) 46.
6 – I.P. Bejczy, `Drie humanisten en een mythe. De betekenis van Erasmus, Aurelius en Geldenhouwer voor de Bataafse kwestie’, Tijdschrift voor Geschiedenis 109 (1996), 467-483. Dit artikel heeft tot doel de rol van de drie humanisten in de Bataafse kwestie te onderzoeken en een ieder de eer te geven die hem toekomt.
7 – K. Tilmans, Aurelius en de Divisiekroniek van 1517, 135-136.
8 – Ibidem, 89, 136-137.
9 – J. Caesar, The Gallic Wars (4, 10). Translated from Latin by W. A. McDevitte and W. S. Bohn, Internet Ancient History Sourcebook [http://www.fordham.edu/halsall/ancient/asbook.html ].
10 – K. Tilmans, Aurelius en de Divisiekroniek van 1517, 137-138.
11 – Ibidem, 139.
12 – Ibidem, 146.
13 – Ibidem, 139.
14 – Tacitus, Het leven van Agricola / De Germanen [Vert. uit het Latijn door Vincent Hunink] (Amsterdam 2000) 78.
15 – Tacitus, De opstand van de Bataven [Vert. uit het Latijn door Vincent Hunink] (Amsterdam 2005) Genoemde voorbeelden te vinden op resp. pagina 28, 42, 36,37.
Lijst van geraadpleegde werken
– Bejczy, I.P., `Drie humanisten en een mythe. De betekenis van Erasmus, Aurelius en Geldenhouwer voor de Bataafse kwestie’, Tijdschrift voor Geschiedenis 109 (1996).
– Caesar, J., The Gallic Wars (4, 10). Translated from Latin by W. A. McDevitte and W. S. Bohn, Internet Ancient History Sourcebook [http://www.fordham.edu/halsall/ancient/asbook.html ].
– Haitsma Mulier, E.O.G., `De Bataafse mythe opnieuw bekeken’, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 111 (1996).
– Huizinga, J., Herfsttij der Middeleeuwen, in: Johan Huizinga,Verzamelde werken.Deel 3(ed.L. Brummel).H.D. Tjeenk Willink& Zoon (Haarlem 1949).
– Tacitus, Het leven van Agricola / De Germanen [Vert. uit het Latijn door Vincent Hunink] (Amsterdam 2000).
– Tacitus, De opstand van de Bataven [Vert. uit het Latijn door Vincent Hunink] (Amsterdam 2005).
– Teitler, H.C., ‘Tacitus, Bataven en Romeinen’, in: Nederland in de wereld : opstellen bij honderd jaar Rijks Geschiedkundige Publicatiën (Amsterdam 2002).
– Tilmans, K., Aurelius en de Divisiekroniek van 1517. Historiografie en humanisme in Holland in de tijd van Erasmus (Hilversum 1988).