Door de oorlog in Oekraïne is er nauwelijks nog media-aandacht voor de burgeroorlog die Syrië al ruim tien jaar teistert. Hooguit wordt nog gemeld dat het Russische leger Cherson, Marioepol en Zaporizja net zo zwaar heeft verwoest als het dat jarenlang met Aleppo, Idlib en Homs deed. Maar in de meeste reportages en artikelen die in het recente verleden wél aan Syrië zijn gewijd, werd het conflict soms gesimplificeerd tot een vrijheidsstrijd tegen een bruut regime, zonder in te gaan op de dieper liggende oorzaken van deze tragedie.
De directe aanleiding voor de opstand die Syrië in 2011 in een burgeroorlog stortte, die tot op de dag van vandaag voortduurt, waren de protestdemonstraties van de Arabische Lente in Tunesië, Egypte, Libië, Jemen en Bahrein. De diepere historische achtergrond van de situatie in Syrië is echter anders dan die van de overige landen in de Arabische wereld. De wortels van de verdeelde Syrische samenleving gaan terug tot een reeks van gebeurtenissen, die uiteenlopen van het vroegste islamitische conflict in de achtste eeuw n. Chr. tot het Franse koloniale beleid uit de vorige eeuw en van de middeleeuwse religieuze vervolgingen tot het einde van de Koude Oorlog.
In tegenstelling tot Tunesië en Egypte ging het in Syrië niet alleen om politieke, maar ook om religieuze, regionale en culturele tegenstellingen die al eeuwenlang onder het oppervlak sluimerden. Zo wordt het huidige dictatoriale bewind van Syrië gedomineerd door een maatschappelijke minderheid die bekend staat als de Alevieten. De meerderheid van de Syriërs zijn Soennitische moslims, dezelfde stroming die de meerderheid van de islamitische wereld vormt. Van oudsher beschouwen Soennitische theologen de Alevieten, van oorsprong een afsplitsing van de Sjiitische islam, als afvalligen of zelfs helemaal niet als moslim. Aangezien Syrië echter een seculiere staat is, zijn de echte tegenstellingen tussen de heersende elite en de bevolking te herleiden tot culturele verschillen, die echter wel een religieuze oorsprong hebben. De traditionele theologie van de Alevieten wijkt namelijk af van de islam door haar geloof dat Mohammeds neef, en schoonzoon Ali de incarnatie van God op aarde was. Daarnaast vereerden zij Mohammeds bevrijde, Perzische slaaf Salman al-Farisi, waardoor een Alevitische heilige drie-eenheid ontstond. Vandaag de dag staan de Alevieten echter veel dichter bij de Sjiitische islam.
Soennieten en Alevieten
Het Alevitisme voert terug tot de vroegste geloofsstrijd binnen de islam, waaruit halverwege de negende eeuw de Soennitische stroming als overwinnaar naar voren kwam. De werkelijke nazaten van Mohammed (vooral vereerd door de Sjiieten) leidden hierdoor noodgedwongen een ondergronds bestaan, waardoor ze geen contact meer hadden met hun volgelingen. Gevolg daarvan was dat verschillende Sjiitische politiek-religieuze leiders claimden dat zij de geestelijk vertegenwoordigers waren van deze verborgen nazaten van Mohammed. Het was onder één van hen dat in 850 n. Chr. het Alevitisme werd geboren. De verschillen tussen de Alevieten en de hoofdstromingen binnen de islam leidden tot gewelddadige vervolgingen, die van hen de paria’s van het Midden-Oosten maakten: de armste van de armen en de meest onderdrukte van alle gemeenschappen binnen de regio. Ze werden gediscrimineerd, regelmatig uitgemoord (20.000 slachtoffers in 1317 en 10.000 in 1516) en in feite verbannen uit de meeste steden. Maar juist in deze gemarginaliseerde positie werd de basis gelegd voor hun uiteindelijke greep naar de macht.
Toen het Ottomaanse Rijk na de Eerste Wereldoorlog opgedeeld werd, viel Syrië, dat daar onderdeel van uit had gemaakt, in handen van de Fransen als protectoraatgebied. En net zoals de Britten op Cyprus de Turkse minderheid gebruikten om de Griekse meerderheid in toom te houden, gebruikten de Fransen de Alevieten om de Soennitische meerderheid in Syrië te domineren. De Fransen gingen echter nog een stuk verder door de Alevieten te rekruteren voor hun bezettingsleger.
Toen Syrië in 1946 volledig onafhankelijk werd, was het land stevig onder controle van politieke leiders die uit de Soennitische meerderheid voortkwamen. Een combinatie van vier factoren leidde er echter toe dat hun invloed snel afnam en de Alevieten uiteindelijk aan de macht kwamen. In de eerste plaats probeerden de Alevieten zich in gebieden waar ze de meerderheid vormden af te scheiden, vooral uit vrees voor overheersing door de overwegend Soennitische regering. Maar toen twee van deze opstanden, in 1946 en 1952, mislukten (gevolgd door een derde opstand door een andere minderheid, de Druzen, in 1954), omarmden de Alevieten het idee dat hun toekomst binnen Syrië lag.
Ten tweede had de Soennitische gemeenschap het leger nooit gezien als een mogelijkheid om een statusvolle carrière te maken, met name omdat ze het beschouwden als een creatie van de Franse kolonisator. Jonge Alevieten daarentegen, die sterk vertegenwoordigd waren binnen de krijgsmacht, grepen het militaire bestaan juist aan om te ontsnappen aan de armoede. Overigens konden ze het zich sowieso niet financieel veroorloven om de dienstplicht af te kopen. Terwijl de eeuwenlange onderdrukking de Alevieten tot een hechte bevolkingsgroep had gevormd, kenmerkte de Soennitische gemeenschap zich door onderlinge rivaliteit. Tussen 1946 en 1963 vonden er tientallen regeringswisselingen plaats, velen door militaire coups van verschillende facties binnen de Soennitische gemeenschap. Het gevolg hiervan was dat voor het vormen van opeenvolgende regeringen Soennieten de overstap maakten van het leger naar de politiek en hun vrijgekomen plaatsen in de militaire top werden ingenomen door Alevitische officieren.
Ba’ath-partij
Tenslotte voelden de Alevieten zich sterk aangetrokken tot de socialistische oppositiepartij – de Ba’ath – en werden daar vooral in de jaren zestig massaal lid van. Vanwege de eeuwenlange onderdrukking omarmden zij het socialistische gedachtegoed en als slachtoffer van religieuze vervolging zagen ze het daarmee verbonden secularisme als weg naar maatschappelijke gelijkheid. Ook toetreding van ander minderheden, zoals de Druzen, maakten de Ba’ath tot een sterke partij.
De Alevieten maakten een belangrijke stap voorwaarts toen de Ba’ath-partij, met daarin een groot contingent aan Alevitische officieren, in 1963 aan de macht kwam. Hun positie werd alleen maar sterker toen drie jaar later een aantal van hen een staatsgreep pleegden, omdat ze bevreesd waren dat anders hun Soennitische partijgenoten dit zouden doen. Toen in 1970 de Alevitische officier en politicus Hafez-al-Assad (1930-2000) zijn enige overgebleven rivaal aan de kant schoof, was hij de onbetwiste alleenheerser. Sinds 2001 is dat zijn zoon Bashar (1965) en daar heeft de opstand van 2011 en de burgeroorlog die er uit voortkwam geen verandering in gebracht.
Toch is het te simpel om te stellen dat het hier gaat om een strijd tussen een dominante minderheid en een onderdrukte volksmassa, want ook veel Soennieten en andere niet-Alevieten steunen het regime van Assad omdat deze decennialang stabiliteit en een zekere economische vooruitgang bracht. Internationale omstandigheden leidden in de loop der jaren echter wel tot een zekere verzwakking van hun positie en dat waren vooral het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 en de erkenning van Israël door de PLO in 1993, waardoor de rijke oliestaten niet meer geneigd waren om Syrië als ‘frontlijnstaat’ te steunen. In dat laatste is tot op de dag van vandaag geen verandering gekomen, maar toen Assads positie in de burgeroorlog wankelde was dat voor Moskou reden om weer op uitgebreide schaal militaire steun te verlenen.
Eén harde klap
Een snelle bevolkingsgroei en periodes van ernstige droogte, met veel binnenlandse migratie tot gevolg, droegen eveneens bij tot het oplopen van de spanningen in Syrië. Bovendien kwamen na de val van Saddam Hoessein in Irak tienduizenden van zijn aanhangers als vluchteling naar Syrië, wat de situatie alleen maar explosiever maakte. Tot slot moeten ook tribale fenomenen zoals bloedwraak en familie-eer, die er nog altijd een rol spelen, niet worden onderschat.
Niettemin zal het menig Midden-Oostendeskundige verrast hebben dat het op een jarenlange burgeroorlog is uitgelopen met meer dan een half miljoen dodelijke slachtoffers. Want juist het uitdelen van één harde klap was in het recente verleden de manier van vader en zoon Assad geweest om de geest weer in de fles te krijgen. Zoals in 1982 toen de stad Hama gebombardeerd werd om een revolte van Soennitische extremisten, verenigd in een Moslimbroederschap, uit te schakelen en waarbij 20.000 doden vielen. Of in 2004 toen veiligheidstroepen in een voetbalstadion het vuur openden op militante Koerden. Met andere woorden, in Syrië werden de onderdrukten uit het verleden de onderdrukkers van vandaag de dag.
Ook interessant: Zo kwam Bashar al-Assad aan de macht