Warschau, 21 oktober 1943
Aleja Szucha. Irena Sendler wist wat haar bestemming was. De voordeur sloeg dicht en de zwarte gevangenisauto kwam slingerend in beweging. Ze had maar een paar minuten gekregen om zich aan te kleden en haar blonde, in een boblijn geknipte haar zat nog door de war omdat ze net uit bed kwam.
Janka Grabowska was over het pad aan komen rennen met haar schoenen en had de gewelddadige grillen van de soldaten getrotseerd door ze haar op het laatste moment toe te werpen. Irena had er niet aan gedacht de veters te strikken. Ze richtte zich slechts op één ding: rustig blijven en een uitgestreken, onbewogen uitdrukking op haar gezicht houden. Geen verdriet laten zien. Dat was de wijze les die Joodse moeders hun kinderen meegaven als ze hen voor de laatste keer aan de zorg van vreemden toevertrouwden. Irena was niet Joods, maar ook nu gold dat een verdrietig gezicht gevaarlijk was.
Ze moeten niet denken dat ik een reden heb om bang te zijn. Ze moeten niet denken dat ik bang ben. Irena herhaalde die gedachte in stilte. Als ze dachten dat ze zich verborg, zou dat wat haar te wachten stond nog zwaarder worden.
Maar Irena was wel bang. Heel bang. In de herfst van 1943 waren er in het door nazi’s bezette Polen geen angstaanjagender woorden dan ‘Aleja Szucha’. Er waren in oorlogstijd wellicht geen angstaanjagender woorden in heel Europa. Het was het adres van het hoofdkwartier van de Gestapo in Warschau. Het brutalisme van de buitenkant van het gebouw leek wreed genoeg goed te passen bij het doel van de Duitsers. Vanuit het vierkante complex van gebouwen echode het geschreeuw van de ondervraagden door de gangen. Degenen die het overleefden herinnerden zich later de smerige geur van angst en urine. Twee keer per dag, net voor twaalf uur ’s middags en vroeg in de avond kwamen stipt op tijd zwarte busjes terug van de cellen in de Pawiakgevangenis om de gekneusde en gebroken lichamen op te halen.
Irena gokte dat het nu iets over zessen in de ochtend was. Misschien al wel halfzeven. Het zou niet lang meer duren of de late-oktoberzon zou opkomen over Warschau. Maar Irena was al uren wakker. Net als iedereen in het appartementengebouw. Janka, haar vertrouwde contactpersoon en goede vriendin, was de vorige avond bij een kleine familieviering van het feest van Sint Irena aanwezig geweest. Nadat ze zich tegoed hadden gedaan aan koude stukken vlees en plakken cake trokken Irena’s broze moeder en haar tante die op bezoek was zich terug in de slaapkamer. De avondklok was al ingegaan, dus Janka moest blijven logeren. De jongere vrouwen kampeerden in de woonkamer en bleven tot laat op, praatten en dronken thee en hartversterkingen.
Na middernacht dommelden Irena en Janka uiteindelijk in, en om drie uur ’s nachts waren de meisjes diep in slaap op geïmproviseerde kampeerbedden. Maar in de achterste kamer kon Irena’s moeder, Janina, geen rust vinden. Wat had ze ervan genoten om het zorgeloze gemompel van de meisjesstemmen te horen! Uit haar dochters gespannen kaaklijn leidde ze af dat Irena risico’s nam en als moeder maakte ze zich ernstig zorgen. Ze kon moeilijk slapen door de pijn, dus liet Janina zich wegvoeren op haar gedachten. Toen klonk er in de duisternis een geluid waarvan ze wist dat het foute boel was. Het zware gestamp van laarzen weerkaatste ergens in het trappenhuis. Irena! Irena! fluisterde Janina dringend, en drong daarmee door tot Irena’s dromen. Irena schrok wakker, ze hoorde alleen de angst in haar moeders stem en wist direct wat dat betekende. De paar tellen die ze had gehad om haar hoofd helder te krijgen waren het verschil tussen leven en dood voor hen allemaal.
Wat volgde was het lawaai van elf Gestapo-agenten die op de deur van het appartement bonkten omdat ze naar binnen wilden. Irena kreeg een vreemde, metaalachtige smaak in haar mond van angst en ze voelde in haar ribbenkast dat de paniek als bijna elektrische schokken kwam en ging. Urenlang spuwden de Duitsers dreigementen en beledigingen uit, ze sneden de kussens open en haalden de flat en kasten overhoop. Ze trokken vloerplanken los en verwoestten meubilair.
Maar op de een of andere manier vonden ze de lijsten met kinderen niet.
De lijsten waren nu het enige wat van belang was. Het waren dunne, fragiele sigarettenvloeitjes, niet veel meer dan opgerolde stukjes tissue, die Irena’s privéarchief vormden. Maar in een door haar bedachte code stonden daar de namen en adressen van een aantal van de duizenden Joodse kinderen die ze met haar vrienden had gered van de afgrijselijke vervolging door de nazi’s – kinderen die ze nog steeds verborgen en in leven hielden op geheime locaties overal in Warschau en daarbuiten. Op het allerlaatste moment, net voor de deur openvloog en er met gummiknuppels in de rondte werd gemept, gooide Irena de lijsten op de keukentafel naar Janka, die ze met brutale doortastendheid in haar grote bustehouder stopte, diep onder haar oksel. Als ze Janka zouden fouilleren zou alles voorbij zijn. Het zou nog erger zijn als ze Janka’s appartement zouden doorzoeken, waar Joden verborgen zaten. Irena kon het bijna niet geloven toen de Duitsers zelf het meest bezwarende bewijs bedekten: ze keek als gehypnotiseerd toe hoe een tasje met valse identiteitspapieren en rollen illegaal geld begraven raakte onder de restanten van kapotgeslagen meubels. Op dat moment wilde ze niets liever dan op haar knieën vallen. En toen ze begreep dat de Gestapo niet Janka of haar moeder arresteerde, maar alleen haar, was ze zelfs in staat om in lachen uit te barsten. Maar ze wist dat de lach die in haar opborrelde een tikje hysterisch was, en dat was gevaarlijk. Kleed je aan, zei ze tegen zichzelf. Kleed je aan en ga hier meteen weg. Ze trok snel de afgedragen rok aan die ze slechts een paar uur daarvoor over de rugleuning van de keukenstoel had gehangen en knoopte haar vest zo vlug als ze kon dicht om zo snel mogelijk te vertrekken, voordat de agenten de kans kregen zich te bedenken. Op blote voeten was ze het appartement uit gelopen, de koude herfstochtend in. Ze merkte het pas toen Janka aan was komen rennen.
Maar nu had ze tijd om na te denken over haar eigen dilemma terwijl de auto bij elke bocht slingerde. Het stond buiten kijf dat ze haar vroeg of laat zouden vermoorden. Dat snapte Irena al. Hier eindigde haar verhaal. Mensen keerden niet terug van Aleja Szucha of uit de gettogevangenis in Pawiak, waar de arrestanten tussen botten brekende ondervragingen door werden opgesloten. Ze kwamen niet terug uit kampen als Auschwitz of Ravensbrück, waar de onschuldige ‘overlevenden’ van de Gestapo heen werden gedeporteerd. En Irena Sendler was niet onschuldig.
De sedan slingerde hard naar rechts in zuidoostelijke richting door de nog slapende stad. Als ze de rechtstreekse route namen, zouden ze over de brede vooroorlogse lanen van Warschau rijden, eerst langs de west- en daarna de zuidkant van de woestenij die ooit het Joodse getto was geweest. Tijdens de eerste jaren van de nazibezetting ging Irena soms wel drie of vier keer per dag het getto in en uit, waarbij ze elke keer een arrestatie of een standrechtelijke executie riskeerde, om te proberen wat van haar oude schoolvrienden te redden, hun Joodse leraren… en duizenden kleine kinderen. Nu, eind 1943, waren er alleen nog jammerlijke resten en puin. Het was een executieplaats, een eindeloos kerkhof. Het getto was met de grond gelijkgemaakt na de Joodse opstand van die lente en haar vriendin Ala Gołąb-Grynberg was in dat inferno verdwenen. In de ondergrondse beweging werd gefluisterd dat Ala nog leefde, in het dwangarbeiderskamp Poniatowa, en deel uitmaakte van een groep jonge activisten die in het geheim plannen smeedden voor hun ontsnapping uit de gevangenis. Irena hoopte dat het Ala als deze barbaarse oorlog voorbij was zou lukken om terug te komen zodat ze haar dochtertje, Rami, uit het weeshuis kon ophalen waar Irena haar had verborgen.
De gevangenisauto reed een paar straten ten noorden van wat ooit de Poolse Vrije Universiteit was geweest. Dat instituut was ook een slachtoffer van de oorlog. Irena was afgestudeerd in maatschappelijk werk aan de andere kant van de stad, aan de Universiteit van Warschau, maar ze was in de jaren dertig vaak op de campus van de Poolse Vrije Universiteit geweest en daar was, dankzij professor Helena Radlińska, haar verzetscel gevormd. In de dagen voor de bezetting waren ze bijna allemaal de meisjes van dr. Radlińska geweest. Nu maakten ze deel uit van een goed georganiseerd en dapper netwerk en ook daarvoor was de professor de inspiratie geweest. Het was een netwerk waarin haar overmeesteraars zeer geïnteresseerd waren. Irena was nu begin dertig, maar haar meisjesachtige, ondervoede uiterlijk was bedrieglijk. De Gestapo had net een van de belangrijkste figuren van de Poolse verzetsbeweging gevangengenomen. Irena kon niets meer dan hopen dat de Duitsers dat niet wisten.
De soldaat die naast haar geperst zat, met zijn hoge leren laarzen en een bungelende zweep en wapenstok, liet zijn dekking zakken. Het was het einde van een nachtdienst vol gruwelen. Irena zat op de schoot van een andere jonge rekruut, die hooguit achttien of negentien kon zijn. Het leek zelfs alsof ze aan het doezelen waren, vond ze. Irena’s gezicht was kalm, maar haar gedachten werkten razendsnel. Ze moest over van alles nadenken en ze had nog maar zo weinig tijd.
Janka wist precies hoe belangrijk die lijsten waren, en hoe gevaarlijk. Als de lijsten werden ontdekt, zou dat een keten van executies tot gevolg hebben. De Gestapo zou de Joodse kinderen opsporen. Ze zouden de Poolse mannen en vrouwen die voor hen zorgden en hen verborgen vermoorden. Zofia en Stanisław. Władysława en Izabela. Maria Palester. Maria Kukulska. Jaga. En ze zouden Irena’s moeder doden, ook al kon de broze, bedlegerige vrouw alleen maar raden naar de omvang van haar dochters schimmige activiteiten. De Duitsers hanteerden een streng beleid van collectieve bestraffing. Hele families werden doodgeschoten als één lid ervan een overtreding beging. Irena had het gevoel dat ze wederom een slechte dochter was geweest. Ze wist dat ze altijd al meer op haar impulsieve, idealistische vader had geleken.
Als de lijsten verloren gingen of Janka ze vernietigde als veiligheidsmaatregel, ontstond er een ander afschuwelijk dilemma. Als Irena stierf, zou niemand ze opnieuw kunnen opstellen. Irena was de generaal van het burgerleger en de enige die de gegevens kende. Ze had moeders en vaders die naar Treblinka gingen beloofd dat ze hun kinderen zou vertellen wie van hen hadden gehouden. Als zij dood was, zou niemand die belofte kunnen nakomen.
Er was nog een andere vraag die haar bezighield: wie zou het Adam Celnikier vertellen? Adam. Haar Adam. Haar man, Mietek Sendler, zat ergens in een Duits krijgsgevangenenkamp en het zou weken of misschien zelfs maanden duren voordat het bericht van haar executie hem zou bereiken. Uiteindelijk zou dat wel gebeuren, als hij nog leefde. Maar Mietek en zij waren voor de oorlog uit elkaar gegaan en ze hield van Adam. Adam, die op dit moment door vrienden verborgen werd gehouden, onder een valse naam en nieuwe identiteit. Adam was als een van de weinige overlevende Joden van Warschau een doelwit en zijn leven was voortdurend in gevaar.
De motor van de Gestapo-sedan echode in de stille ochtendstraten van Warschau. Bij elke bocht schrokken de soldaten even op. Irena moest zich voorbereiden op wat er nu ging gebeuren. Ze moest zichzelf erop voorbereiden niets te verraden, aan welke marteling ze ook werd onderworpen. Daar hingen te veel levens van af. Ze had haar leven op het spel gezet om de kinderen verborgen te houden. Nu was ze vastbeslotener dan ooit om haar geheimen mee het graf in te nemen. Stel dat ze niet voldoende sterk was om dat te doen? Als de pijn groot genoeg was, zou ze dan zelfs de geheime schuilplaats van Adam verklappen? Ze vroeg zich nu af wat ze kon verdragen. Als ze in de komende dagen haar botten braken met knuppels en pijpen, zou die gedachte haar achtervolgen.
Het was een koude ochtend en Irena kreeg ook rillingen van angst. De auto reed nu soepeltjes oostwaarts over de brede laan en ging het laatste stukje van haar reis harder rijden. Over niet al te lange tijd zou ze Aleja Szucha en haar laatste bestemming bereiken. Daar zouden ze haar fouilleren, slaan en ondervragen. Ze zou bedreigd en geïntimideerd worden. Ze zou zweepslagen krijgen, pijn lijden, gemarteld worden op manieren zo wreed dat ze zich die nu nog niet kon voorstellen. Er zouden nog dingen komen waar ze het nog kouder van kreeg. Irena stopte haar handen in haar jaszakken om ze even te verwarmen.
Haar hart stond bijna stil toen haar vingers iets lichts en knisperends raakten. Een vloeitje. Irena herinnerde zich plotseling dat ze een deel van de lijst had vergeten. Er stond een adres op. Het zou iemand verraden die ze vanochtend had willen bezoeken. Ze had het leven van diegene in haar hand.
Boek: Irena’s kinderen – Tilar Mazzeo (+ documentaire)
Lees ook: Kindertransporten 1938-1948: duizenden kinderen gered van nazi’s