Italië. Het land van Mussolini en Berlusconi, van corruptie en maffia, met een staatsschuld die de euro in gevaar brengt en een komiek als belangrijkste politieke factor. Het mislukte land van Europa. Voorgaande is de teneur van de meeste boeken die journalisten en onderzoekers, ook als ze het een mooi land vinden, schreven over Italië. Rijk aan cultuurgeschiedenis, maar politiek heeft het de overgang naar de moderne tijd gemist.
Pepijn Corduwener en Arthur Weststeijn, historici aan de Universiteit Utrecht, menen dat dit ook omgekeerd kan worden. De afgelopen honderdvijftig jaar bleek het land in menig opzicht koploper: wat hier gebeurde, gebeurde later ook in andere Europese landen. Vandaar hun boek Proeftuin Italië. Hoe het mooiste land van Europa de moderne politiek uitvond.
Geen achterblijver maar voortrekker
In vier hoofdstukken van ongeveer vijftig pagina’s wordt de Italiaanse geschiedenis beschreven vanaf 1860 tot en met het aftreden van premier Silvio Berlusconi in 2011, met een epiloog over de politiek na Berlusconi, vooral de Vijfsterrenbeweging van Beppe Grillo.
De staatkundige eenwording van Italië, in fasen tussen 1860 en 1870, was geen spontaan proces. Het werd van bovenaf geleid vanuit het Noord-Italiaanse koninkrijk Piëmont, met behulp dan wel gebruik van de charismatische Garibaldi. In Italië werd voor het eerst het nationalisme – daarvoor vooral een romantische emancipatiebeweging van onderop – door regeringen gebruikt om van bovenaf de staatsmacht uit te breiden. Toen, eenmaal herenigd, de bewoners maar geen echte eenheid wilden vormen, werd gedacht dat dienstplicht en oorlog hét middel waren om ‘Italianen te maken’. Andere landen kregen soortgelijke ideeën en toen kwam 1914…
Na de Eerste Wereldoorlog en de communistische machtsgreep in Rusland twijfelde menig West-Europeaan aan de effectiviteit en wenselijkheid van democratie. Verkiezingen waren inefficiënt en partijen zouden onnodig voor verdeeldheid zorgen. Mussolini gaf deze opvattingen gestalte in het fascisme en stichtte het eerste fascistische regime. Weer zouden (een aantal) andere landen volgen.
Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Italië een partijendemocratie. De Italiaanse christen-democraten vormden de eerste conservatieve partij die zich nadrukkelijk presenteerde als dam tegen het communisme. Begin jaren tachtig omhelsden Italiaanse politici – ruim tien jaar voor hun noordelijke collega’s – de vrije markt en het individualistische consumentisme. Toen dit systeem in 1992, na corruptieschandalen, onhoudbaar bleek, besefte Berlusconi als eerste dat als kiezers partijen niet meer vertrouwen, ze des te meer belang hechten aan personen.
‘In een wereld waarin Donald Trump tot president van de Verenigde Staten gekozen werd en Emmanuel Macron in één jaar een politieke beweging uitbouwde die de oude partijen van de Franse republiek overvleugelde, lijkt het ‘experiment Berlusconi’ immers steeds minder een typisch Italiaans verschijnsel.’ (225)
‘Zelfs in het nuchtere Nederland delen politici tegenwoordig hun vakantiefoto’s op Facebook.’ (238)
Goede zaak: schrijven voor het brede publiek
Dit boek deed mij denken het boek De Razende Republiek van UvA-historicus Niek Pas. Dat maakte de geschiedenis van Frankrijk duidelijk voor een breed publiek, zoals dit boek dat met Italië doet. Veel Nederlanders kennen beide landen enkel als vakantieland. Kennis over geschiedenis, politiek en actualiteit ontbreekt meestal.
Nederlandse en Vlaamse universiteiten richten zich, naar slechts Angelsaksisch gebruik, eenzijdig op het aantal publicaties in tijdschriften die enkel door onderzoekers gelezen worden. Menig universiteitsbestuurder had ongetwijfeld liever gezien dat deze drie historici een extra wetenschappelijk artikel geschreven hadden dan tijd te ‘verspillen’ aan schrijven voor niet-onderzoekers. Wat mij betreft verdienen de auteurs daarom een schouderklopje.
De twee boeken hebben een nadeel gemeen: een goed lopend verhaal wordt aan het eind afgesloten met een stuk dat door de veelheid aan details erg traag leest, als een soort flessenhals. Bij Pas ging het om het slothoofdstuk over de presidenten Sarkozy en Hollande, bij Corduwener en Weststeijn betreft het de pagina’s over Berlusconi. Alsof het dagelijkse nieuws van respectievelijk tien en zeventien jaar even samengevat moest worden. Daardoor raakt ondergesneeuwd dat veel van wat toen speelde eigenlijk al in de jaren tachtig begon. Iets voor vervolgpublicaties?
Nieuwe kijk op Italië?
Bijzonder aan dit boek is dat het iedere keer op punten een nieuwe kijk op ontwikkelingen weet te geven. Vaak gebeurt dit terloops:
En economisch leidde de gelijkschakeling van de Italiaanse markt met één nationale munt (…) tot veel ontslagen en faillissementen in het zuiden, waar ondernemers en bedrijven zich niet langer gesteund wisten door de hoge tariefmuren van het koninkrijk en gedwongen werden te concurreren met het noorden.’ (41)
Staatkundige en economische eenwording op initiatief van politici, niet gedragen door de bevolking, die voor het rijke noorden gunstig uitpakt en ongunstig voor het zuiden. De auteurs geven, vermoedelijk onbedoeld, ammunitie aan eurosceptici…
Of de kijk op Italië daarmee verandert, is een tweede. Zeker, Italië was in veel politieke ontwikkelingen pionier – maar ogenschijnlijk vooral in ongunstige ontwikkelingen.
Italië is geen clown in de politieke piste, het is de kanarie in de Europese mijn.
Boek: Proeftuin Italië – Pepijn Corduwener & Arthur Weststeijn
Interview met de auteurs bij OVT