Vrijwel niemand kent de naam van Jan Nedermeijer van Rosenthal nog. Zo op het oog ten onrechte. Van Rosenthal was medeformateur van het eerste kabinet-Thorbecke, dat aantrad nadat de roemruchte grondwetswijziging van 1848 het politieke landschap van Nederland drastisch had veranderd. Zelf maakte hij van dat kabinet deel uit als minister van Justitie, toch bepaald geen onbelangrijke post. Bovendien geldt Van Rosenthal als een van de eerste Nederlandse voorvechters van de afschaffing van de slavernij. In weinig van wat hij ondernam boekte hij echter doorslaande successen. Hij was ook geen echte Thorbeckiaan, maar werd vooral geacht een matigende invloed op de radicale liberaal uit te oefenen. Iets waarin hij niet echt slaagde, zo blijkt uit de biografie De man die op Thorbecke moest passen van Bert Koene.
Van Rosenthal werd geboren in Culemborg in 1792. Zijn vader was van Duitse afkomst. In het boek wordt deze neergezet als een gelukszoeker, die behalve zijn adellijke titel op weinig kon bogen. Al na korte tijd maakte hij zich schuldig aan gesjoemel met overheidsgeld. Het huwelijk van de ouders van Van Rosenthal liep dan ook binnen enkele jaren spaak. Gelukkig kwam zijn moeder uit een notabel geslacht, zodat van geldgebrek niet echt sprake was. Van Rosenthal doorliep het gymnasium in zijn geboorteplaats, studeerde rechten in Leiden en vestigde zich vervolgens in Arnhem als advocaat. Mede door zijn familierelaties maakte hij snel carrière. Hij werd in 1821 benoemd tot auditeur-militair (openbaar aanklager) bij de provincie Gelderland. Ook belandde hij in de politiek. In 1833 werd hij raadslid van Arnhem. Dat was destijds geen rechtstreeks gekozen functie; gemeenteraadsleden hadden hun positie te danken aan een klein kiescollege, en werden voor het leven benoemd. Als raadslid kwam Van Rosenthal op voor de belangen van de armen en behoeftigen, een terrein waarvoor hij al eerder zijn belangstelling had getoond.
Tweede Kamer
In 1841 werd hij wethouder van Arnhem. Tevens werd hij in dat jaar door de Provinciale Staten van Gelderland (zo ging dat in die tijd van indirecte verkiezingen) tot lid van de Tweede Kamer gekozen. Jarenlang oefende hij beide ambten naast elkaar uit. In onze tijd zou dat hoogst ongebruikelijk zijn, maar in de eerste helft van de negentiende eeuw werd er geen punt van gemaakt.
Van Rosenthal gold als een sympathisant van Johan Rudolf Thorbecke, het liberale Kamerlid dat in 1844 met plannen kwam om de grondwet aanzienlijk te wijzigen. Thorbecke wilde onder meer invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid en rechtstreekse verkiezingen (hoewel hij zeker niet vond dat iedere man naar de stembus zou mogen, laat staan vrouwen). Samen met acht andere liberale Kamerleden (‘de Negenmannen’) diende hij daartoe voorstellen in. Daarmee bereikte hij aanvankelijk geen resultaat. Van Rosenthal schaarde zich er ook niet achter. Hij vond de plannen te compromisloos; hij was voorstander van een middenweg.
In 1848 bleek het tij gunstiger. Overal in Europa braken revoluties uit. Koning Willem II was bang dat die naar Nederland zouden overslaan en werd naar eigen zeggen ‘in één etmaal van zeer conservatief zeer liberaal’. Thorbecke kreeg de opdracht met voorstellen voor een wijziging van de grondwet te komen. Die deden nogal denken aan zijn eerdere initiatief uit 1844, maar ditmaal kregen ze wel een meerderheid achter zich.
Polderpoliticus
Ook Van Rosenthal steunde in grote lijnen de ideeën van Thorbecke, al vond hij dat die soms te hard van stapel liep. Koene citeert uit de Arnhemsche Courant – destijds een gezaghebbend liberaal dagblad – dat hem niet onder de radicalen schaarde, maar wel vond dat hij steeds aan de zijde van de hervormers stond. Van Rosenthal was, kortom, iemand die wel veranderingen wilde, maar altijd bereid bleek naar anderen te luisteren en hun argumenten te wegen. Een typische polderpoliticus, zou je kunnen zeggen.
Het was dan ook niet zo vreemd dat hij naar voren werd geschoven als formateur, samen met Thorbecke uiteraard. In het kabinet dat zo tot stand kwam werd hij in 1849 als minister van Justitie een beeldbepalend figuur. Waarschijnlijk zullen veel van zijn gelijkgestemden hebben gehoopt dat hij de scherpste kantjes van Thorbeckes beleid zou kunnen afslijpen. Hij moest hem ‘van al te wilde daden afhouden’ (vandaar de titel De man die op Thorbecke moest passen). Maar dat viel tegen. Koene:
‘De verwachting dat die omzichtige heer enige sturende invloed op Thorbecke zou kunnen uitoefenen, was niets dan wensdenken’.
Thorbecke wordt in het boek overigens geportretteerd als een hautain figuur, die weinig geduld had met iedereen die hij als minder intelligent dan zichzelf beschouwde. Van Rosenthal deed het als minister verre van goed. Hij had, zo beschrijft Koene, heel veel tijd nodig om zijn wetsvoorstellen te presenteren. Dat kwam vooral door ‘zijn neiging naar harmonie en compromis’. Zijn ‘open oor voor de mening van anderen’ werd volgens Koene zijn ondergang. De Kamer toonde zich steeds meer geïrriteerd door zijn traagheid en zijn gewoonte om zaken van allerlei kanten te blijven bekijken. In 1852 trad hij af, nadat alwéér een wetsvoorstel van hem was verworpen.
Slavernij
Veel aandacht besteedt Koene ook aan de pogingen van Van Rosenthal om de slavernij afgeschaft te krijgen. Al in zijn proefschrift bepleitte hij het recht van ieder mens om vrij te zijn. ‘Woke’ in de moderne betekenis was hij echter zeker niet. Van Rosenthal kwam wel op voor de rechten van de minderbedeelden, maar was tegelijk een sterk voorstander van de standenmaatschappij. In 1820 redde hij een jongeman uit de arbeidersklasse van de verdrinkingsdood en vervolgens probeerde hij hem te steunen in zijn loopbaan. Maar het kwam niet in Van Rosenthals hoofd op om omgang te zoeken met deze Frederik Vermeulen. ‘Hij zette zich in voor de noodlijdende medemens, onafhankelijk van klasse, maar dat moest niet uitmonden in vertrouwelijkheid,’ concludeert Koene.
Niettemin speelde Van Rosenthal een actieve rol in de strijd tegen de slavernij. Hij was onder meer prominent lid van verenigingen die dit doel nastreefden. Dat de slavernij daadwerkelijk in 1863 werd afgeschaft mocht hij echter niet meer beleven. Hij overleed in 1857 na een bezoek aan Parijs, waar hij een congres bijwoonde van vrijmetselaars. Ook bij dit genootschap was hij zeer betrokken, zo blijkt uit Koenes goed geschreven, maar naar mijn smaak hier en daar wat al te gedetailleerde boek.
Boek: De man die op Thorbecke moest passen – Bert Koene
Ook interessant: Hoe Thorbecke Nederland klaarstoomde voor een grondwetsherziening
…of: Gijsbert Karel van Hogendorp – Grondlegger van Nederland