Het Jubelpark, meestal beter bekend onder zijn Franstalige benaming: “Cinquantenaire” (letterlijke vertaling voor ‘vijftigjarige’), is onlosmakelijk verbonden met de figuur van Leopold II.
Toch is de benaming ‘Jubelpark’ niet de oorspronkelijke naam van deze site. Eén en ander neemt niet weg dat deze groene zone in Brussel ondertussen een culturele trekpleister van formaat is, waar zowel op architecturaal als op kunsthistorisch vlak heel wat te beleven valt.
Tot voor 1875 sprak men over dit terrein, dat nu in toeristische folders en brochures wordt aangeduid als het Jubelpark, van de Linthoutvlakte. Deze vlakte werd in de negentiende eeuw gebruikt als oefenterrein door de Burgerwacht, een semi-militaire organisatie bestaande uit vrijwilligers die naast de relatief kleine reguliere krijgsmacht van het toen nog prille België moest instaan voor de veiligheid van het land. Nadien werd de omgeving meer en meer gebruikt als terrein voor het organiseren van allerlei exposities en zelfs wereldtentoonstellingen, onder meer de nationale tentoonstelling van 1880 en de wereldtentoonstellingen van 1888 en 1897.
Onder impuls van de koning-architect, Leopold II (1835-1909), werd de Linthoutvlakte al heel vlug herschapen in een gigantische bouwwerf. Naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van het onafhankelijk België wou Leopold II immers naar analogie van de lichtstad Parijs (zie ook: Architecturale affiniteit tussen Brussel en Parijs) hier een enorme triomfboog bouwen samen met dito hallen en gebouwen in een zowaar eclectische stijl. Het geheel moest de grandeur van België benadrukken en natuurlijk ook, hoe kon het anders, dat van zijn vorst: Leopold II.
Al in 1872 maakte de architect Gédéon Bordiau (1832-1904) de eerste plannen. Zijn ontwerp voorzag naast een monumentale triomfboog, geïnspireerd op het antieke Rome, in twee grote tentoonstellingshallen, naar analogie van het South-Kessington museum in Londen.
Het project kwam echter letterlijk en figuurlijk moeilijk van de grond en in 1880 moest men zich noodgedwongen tevreden stellen met een houten en gipsen constructie van een triomfboog voorzien van slechts één enkele doorgang.
Pas tien jaar later, in 1890, kon Leopold II de eerste steen leggen van het definitieve complex. Initieel moest alles opnieuw klaar zijn voor de geplande wereldtentoonstelling van 1897. Ondertussen was Bordiau oud en ziek geworden en werd hij opgevolgd door de Franse architect Charles Girault (1851-1932) die het ‘Petit Palais’ op de Champs Elysées in Parijs had gebouwd. Girault veranderde de oorspronkelijke plannen van Bordiau drastisch en opteerde om van een triomfboog met één doorgang over te stappen naar één met drie doorgangen.
450 arbeiders werkten, zeven dagen op zeven, dag en nacht aan de boog. De werf werd ’s nachts elektrisch verlicht, wat op dat moment een unicum was in Europa. Drie rollende hangbruggen, gemonteerd op stellingen, maakten het mogelijk tegelijkertijd op drie verschillende niveaus te werken. Iets wat voor die tijd zeer innovatief was. Zodoende werd de werf zelf als het ware een attractie op zichzelf.
Toch was het geheel pas klaar in 1905. En eigenlijk werd de benaming ‘Cinquantenaire’ dus achterhaald. De bouwwerken waren pas 75 jaar na de onafhankelijkheid van België klaar.
Bovenaan de triomfboog van Leopold II zien we de realisatie van de beeldhouwers Thomas Vincotte (1850-1925) en Jules Lagae (1862-1931), namelijk een quadriga of vierspan dat de provincie Brabant symboliseert omgeven door de goden Mercurius en Apollo; aan het voeteinde van het vierspan een wapenschild van België door de beeldhouwer Julien Dillens (1849-1904), geflankeerd aan de rechterzijde door voorstellingen van ‘Eendracht en Gerechtigheid’, en aan de linkerzijde ‘Recht en Macht’.
Onderaan, aan de voet van de triomfboog, zijn allegorische beeldsculpturen te zien die de toenmalige overige acht provinciën van België voorstellen, deze zijn onder meer het werk van Charles Van der Stappen (1843-1910) en Jef Lambeaux (1852-1908).
- Lees ook: Beelden en gebouwen in het Jubelpark